Zo moet je het mistachterlicht gebruiken

In de praktijk kun je een mistachterlicht niet zo vaak gebruiken. Je mag het namelijk alleen aandoen bij mist of sneeuwval waardoor het zicht minder is dan 50 meter. Bij zware regen mag je het mistachterlicht niet gebruiken, want dan kan het andere verkeersdeelnemers verblinden. Als de mistlichten branden, hoeven de dimlichten niet aan.

Waar moet het mistachterlicht zitten?

Het mistachterlicht moet aan de linkerkant of in het midden van je auto of aanhanger zitten, als het er één is. Het mistachterlicht moet helder rood licht naar achteren uitstralen.

Zo weet je dat het zicht 50 meter is!

Je mag het mistachterlicht gebruiken als het zicht 50 meter of minder is. Dat is overigens geen harde grens. Maar twijfel je, dan kun je beter het mistachterlicht uitlaten. Het is immers niet verplicht. Een hulpmiddel is dat de reflectorpaaltjes langs de weg om de 50 meter staan. Zie je bij een reflectorpaaltje de volgende niet, dan kun je ervan uit gaan dat het zicht minder is dan 50 meter.

Minder of geen mist? Mistachterlicht uit!

Een bekende klacht van de politie als de mist is opgetrokken, is dat zoveel mensen hun mistachterlicht aan laten staan. Op zich is het goed uit te leggen. Het controlelampje voor een mistachterlicht zit vaak in het knopje ervan. En dat knopje zit vaak achter het stuur verstopt, dus niet in het zicht. Houd zelf dus in gedachten als je je mistachterlicht aanzet, om het ook weer uit te zetten. Het licht is fel en kan de bestuurder achter je verblinden. Zeker als je auto twee mistachterlichten heeft.

Let bij mist ook op je dimlicht

Je moet bij mist wél je achterlichten aan hebben. Daarom moet je erop letten dat vooral overdag je dimlicht brandt. Dat vergeet je gemakkelijk omdat je in het licht toch vaak redelijk zelf kunt zien. En de dagrijverlichting zorgt voor een vorm van zichtbaarheid aan de voorkant van de auto. Echter, meestal branden de achterlichten alleen als je dimlichten aanstaan.