7 redenen waarom de Opel Ascona C nooit zo geliefd werd als de Ascona B
Snel in de vergetelheid geraakt
- Frank B. Meyer, vertaling en bewerking Albert-Jan Cornelissen
- Achtergrond
De BMW 3-serie, de Mercedes-Benz 190 en de Ford Sierra zijn de usual suspects als het om sedans uit de jaren 80 gaat, terwijl de Opel Ascona C in de vergetelheid is geraakt. De eerste voorwielaangedreven Ascona kon dan ook nooit tippen aan de populariteit van zijn voorganger, de achterwielaangedreven Ascona B. Zeven redenen waarom de middenklasser niet op de radar van klassiekerfans staat.
Zin in een experiment? Zeg dan eens bij een oldtimermeeting dat je een Opel Ascona hebt. Wedden dat iedereen vraagt of dat een A of een B is? Als je vervolgens antwoordt dat je een C hebt, kun je ervan uitgaan dat de liefhebbers in hun geheugen gaan graven om te achterhalen hoe een Ascona C er ook alweer uitziet. En dat terwijl hij gedurende zijn loopbaan (van 1981 tot 1988) tot de best verkochte middenklassers behoorde. Opel bouwde maar liefst 1,7 miljoen exemplaren, aantallen die vandaag de dag ondenkbaar zijn voor volumemerken in dit segment. Elk jaar liepen er gemiddeld een kwart meer Ascona’s C van de band dan BMW 3-series van de E30-generatie en circa 40 procent meer dan van de Mercedes 190. De Ascona C stond toen letterlijk op elke straathoek en ook in vergelijkende tests presteerde hij goed. Voor mensen zonder kapsones was het een auto die aan alle wensen voldeed. Hij zat gedegen in elkaar, sprong zuinig met brandstof om, was licht en bood veel interieurruimte. Het was bovendien een modern ontwerp. Toch lijkt het erop dat het merendeel van de klassiekerfans dit model niet meer op de radar heeft. Daarvoor zijn best wat redenen aan te dragen.
Eerste reden: nogal voorspelbaar
Ten eerste: het was een nogal voorspelbare auto. In 1979 had Opel de Kadett D op de markt gebracht, met een overdwars ingebouwde motor, voorwielaandrijving en een hoekig lijnenspel. De Ascona C was volgens hetzelfde recept ontwikkeld, hij had maar weinig verrassende zaken te bieden.
Tweede reden: het design
De proporties kloppen, het is geen lelijke auto, maar hij laat je hart niet echt sneller kloppen. Zijn ontwerper, Henry Haga uit Wisconsin, is evenzeer in de vergetelheid geraakt als de allemansvriend die hij op wielen zette.
Derde reden: zijn imago
De Ascona moest een zakelijke, doelgerichte auto worden; voor blingbling en dikdoenerij was geen ruimte. In de 29 pagina’s tellende persmap werden indertijd vooral alle functionele voordelen genoemd, van de ruimtebenutting tot de bekleding van de veerpootbehuizingen met polytetrafluorethyleen. Het aspect ‘rijplezier’ werd kort en bondig beschreven. Dat kwam vooral voort uit comfort en rijveiligheid, aldus de Opel-medewerkers.
De stijl deed ook vanbinnen aan die van de Opel Kadett D denken.
Vierde reden: de oliecrises
De oliecrisis van 1979 had grote gevolgen voor Opel. In het daaropvolgende jaar maakte de fabrikant – voor het eerst sinds 1950 – verlies, net op het moment dat de Ascona C werd klaargestoomd voor de marktintroductie.
Vijfde reden: zijn voorganger
De Ascona B was een charismatische auto met een uniek design en rijgevoel, die ook succesvol was in de autosport. Veertig jaar geleden werd Walter Roehrl wereldkampioen rally's met de Ascona 400, de laatste keer dat dat lukte met een niet integraal aangedreven auto. Al halverwege de jaren 80 was het model populair bij mannen die zware shag rookten, voor een habbekrats een Ascona B kochten en die vervolgens zelf ‘tuneden’.
Zesde: het totale gebrek aan sportiviteit
In de rallysport kwam deze Ascona-generatie niet aan de start en er was evenmin een echt sportieve variant leverbaar. De SR/E met 115 pk werd kort na zijn debuut ingehaald door de even sterk gemotoriseerde, maar lichtere Kadett D GTE, terwijl de 130 pk sterke Ascona GT achter de Kadett E GSi met dezelfde motor aanreed. Al met al wist de C-Ascona evenmin de harten van de traditionalisten te veroveren als die van de liefhebbers van vooruitgang, terwijl de sportieve rijders eveneens met een boog om het model heen liepen.
Zevende reden: er was geen station, tenminste niet op het vasteland!
Een stationwagon? Zo’n uitvoering was er toch helemaal niet in het Ascona-gamma? Dat klopt, maar de Britse zuster Vauxhall bouwde hem wel, op basis van de auto die daar Cavalier heette. Feitelijk was het een Ascona met de achterzijde van de Australische Holden Camira. Het bouwproces was erg omslachtig: de Britten importeerden veel onderdelen van die Camira – van het dak tot de veranderde bumperbevestiging – en bouwden met behulp daarvan de Cavalier Estate. En was er ook nog onofficieel een Ascona Cabrio, hoe dat zat lees je hier.
Opel Ascona