Vroege en late Trabant 601 - Reportage

Dappere dodo's

Trabant
AutoWeek 45 2019
AutoWeek 45 2019

Je leest het in AutoWeek 45 2019

De volksauto van de DDR, de Trabant 601, is 26 jaar lang gebouwd, maar in al die tijd slechts heel geleidelijk veranderd. Mechanische afstandsbediening van de brandstofkraan, kuipstoelen, triangels voor de wielophanging, dat is het wel zo’n beetje. We vergelijken een vroeg met een laat exemplaar.

Ineens kon zijn prijs niet meer verder zakken, want dan zat je onder de grens van de restwaarde. Alleen als je hem cadeau deed, wilde iemand de Sachsenring Trabant P601 nog wel aannemen. Tot in de jaren nul was dat het geval. Een kratje bier voor een volgetankte Trabant waar nog een paar maanden TÜV (Duitse apk) op zat, was een eerlijke ruil. Dat dit ooit een gezochte klassieker zou worden, geloofden alleen degenen die de funfactor tegen de lage waarde lieten opwegen. Tegenwoordig kost die fun een viercijferig bedrag. Hoe zeldzamer en origineler, des te begerenswaardiger.

“De prijzen stijgen, maar op klassiekerbijeenkomsten blijft het nog altijd een out sider”, zegt Toni Wünsch. Als je zijn aandoenlijke 601 uit 1964 ziet, kun je je dat bijna niet voorstellen. Op een parkeerplaats achter de voormalige Wanderer-fabriek in Chemnitz staat hij naast de P601 S De Luxe Universal uit 1990 van Christian Konradt. Samen beelden de twee Trabants het begin en het eind uit van model 601, beter bekend als de Trabi.

De twee lichtblauwe ‘golfkartonnen karren’, zoals ze in de volksmond wel werden genoemd, weerleggen een cliché: in 26 jaar productietijd zou de Trabant nauwelijks veranderd zijn. Als je er dus één hebt gezien, heb je ze allemaal gezien. Toch? “Nee dus!”, zegt Christian. “Het zijn totaal verschillende auto’s. Bij een Kever of Eend zeg je toch ook niet dat alles steeds bij het oude is gebleven?” Dat is waar. Maar bij de Trabant speelt ook nog de politieke factor mee. Want als DDR-product was het een resultaat van de planeconomie. De behoeften van de burgers moesten zowel voorspeld als beheerst worden door functionarissen in muffe kantoortjes, die van technische zaken vaak geen kaas hadden gegeten. En dat terwijl de ingenieurs in de autofabrieken goede ideeën zaten te produceren die vervolgens in de onderste bureaula en de prullenbak terechtkwamen.

De DDR was binnen het Oostblok een pionier geweest met het idee om de massa mobiel te maken. Op het moment dat in de jaren 50 de Trabant ontstaat, zet grote broer Sovjet-Unie nog al zijn kaarten op een leenauto-systeem, dat nooit echt goed functioneert. Maar het heeft even tijd nodig voordat het geperste duroplast voor de buitenhuid van de Trabant productierijp is. Gerecycled katoen en fenolhars (beide industriële restproducten) worden omgevormd tot spatborden, motorkappen en daken, wat het kostbare dieptrekken van staal uitspaart. Een doelmatige oplossing, die ook wordt toegepast bij de Trabant 601, alweer het derde duroplast-model uit Zwickau. Deze doorontwikkelde P60 was eigenlijk bedoeld als overgangsmodel. Onderhuids was hij identiek, maar hij had een nieuwe carrosserie met – in tegenstelling tot zijn voorganger – zowaar neerdraaibare zijruiten. Verhoging van de gebruikswaarde heet zoiets in marketingjargon.

Als in 1963 de eerste foto’s van de 601 verschijnen, is hij helemaal bij de tijd, ook naar Westerse maatstaven. In 1970 moet hij door een volledig nieuw model worden vervangen, maar omdat nieuwe productiemachines veel geld kosten, dat de DDR nooit kan ophoesten, ondergaat de Trabi een doorlopende micro-evolutie.

RUGHERNIA

Toni’s auto, met zijn eerste toelatingsdatum van mei 1964, stamt uit de nulserie. Tot op het oude type kenteken ziet hij eruit zoals in de eerste folder, waarin de Trabant 601 wordt aangeprezen als ‘toonaangevende auto met tweetaktmotor’. “Sinds 2006 rijd ik uitsluitend Trabant”, verklaart Toni, “en voordat ik uiteindelijk de auto zelf aan schafte, heb ik eerst maar eens onderdelen uit de jaren 60 verzameld.” Die werkwijze is eigenlijk precies als toen: bij reparaties en zelfs bij de normale nieuwproductie werden in de DDR ook de onderdelen gemonteerd die toevallig voorhanden waren. Een Trabant bleef zelden precies zoals hij origineel uit de fabriek kwam rollen. Ten opzichte van zijn voorganger lijkt het in het exemplaar uit 1964 alsof je in een kas te kijk zit. Het dunne, lichtgrijze stuurwiel lijkt vrij in de ruimte te zweven.

Het dashboard, eveneens uit de P60 geërfd, was volgens Der Deutsche Strassenverkehr, destijds het grootste autotijdschrift van de DDR, ‘doelmatig en eenvoudig en niet direct aantrekkelijk om te zien’. Pas in 1974 werd het veranderd.

Voordat je de links gepositioneerde contactsleutel omdraait, moet je eerst de brandstofkraan openzetten. Het is de snelste weg naar een rughernia, want die bevindt zich in de voetenruimte van de passagier tegen het schutbord. Vervolgens hameren de twee cilinders droogjes elke conversatie van de inzittenden aan flarden; geluidsisolatie was in de 600 cc-klasse in die tijd nog geen belangrijk thema. Comfort trouwens ook niet. Je achterwerk stuitert op de stoel op en neer dat het een aard heeft. Dat type stoel is tot in de jaren 70 standaard ingebouwd, zij het op een gegeven moment met stoffen bekleding. Of dat laatste hielp te voorkomen dat je – zoals in deze auto – bij elke bocht de breedte van de auto glijdend op je stoel verkent, is de vraag. Je vastklampen aan het stuurwiel dan maar en tegelijkertijd voorkomen dat de achterkant met bladveren en diagonaalbanden je inhaalt. Een vroege Trabant is een kind van zijn tijd, met het eerlijke karakter van een ruwe bolster. Ongefilterd.

En met simplex-remmen, wat betekent: met je volle gewicht op het pedaal trappen en dan maar hopen dat hij voldoende zal vertragen. Remmen met twee wielremcilinders per wiel doen in 1967 hun intrede op de voorwielen, een tweede remcircuit pas in 1980. Drie jaar later volgt de omschakeling van 6 naar 12 volt en krijgen de ‘kuipstoelen’ (standaard sinds 1971) in hoogte verstel bare hoofdsteunen. De interieurkleuren en -materialen veranderen mee met de carrosseriekleuren.

MUIZENBIOSCOOP

De grootste verandering, ingevoerd in 1988, is in Christiaans Universal duidelijk te zien: schroefveren op de achteras. Hobbelen doet de Trabi niet meer, zachtjes wiegt hij zijn passagiers die worden omsloten door stevige, met pluche beklede kuipstoelen. Vilt en dik tapijt veranderen de sfeer van luchtig naar gezellig. Technisch vermakelijk is het ook: in de ‘muizenbioscoop’ genoemde verbruiksmeter dansen de gekleurde diodes er vrolijk op los. Het motorgeluid dringt nu alleen nog als een constant geruis door tot in je oren. Pas bij hoge toeren jakkert de krachtbron als een gewatteerde klopboor.

Van een late Trabi word je rustig. Hij was inmiddels weliswaar ingehaald door de tijd, maar hij komt ook weer niet heel erg ouderwets over. Meer alsof de beste onderdelen eruit zijn gehaald. Blijkbaar hebben ze in Zwickau toch een nieuw model gebouwd – en niemand die het heeft gemerkt.

Wie nu lacht om de Trabant, onderschat de omstandigheden van destijds. Terwijl er een gebrek aan grondstoffen was en een overvloed aan bevelen van autoriteiten, ontwierpen de ingenieurs in Zwickau een bijzondere auto. Gedurende 26 jaar hebben ze die volksauto verbeterd, zo goed en zo kwaad als dat ging. Die verbeteringen zijn belangrijker dan ze op het eerste gezicht lijken. De 601 verdient het om als cultureel erfgoed te worden erkend.

Verder lezen?

Dit artikel is gratis te downloaden in PDF-formaat. Hiervoor maak je eenmalig een AutoWeek account aan, waarna je onbeperkt uit het AutoWeek archief kunt downloaden.

Inloggen of Registreren