Batterijontsteking - Cornelis schetst
‘Bewegende delen worden vervangen door slimme elektronica’
4 reacties
Video
Helaas kunnen wij deze video niet weergeven, omdat je niet akkoord bent gegaan met de
cookie voorwaarden.
Onze video speler heeft rechten nodig voor de "Social Media".
Wijzig je cookie instellingen
Bij dieselmotoren wordt de brandstof ontstoken als gevolg van de grote hitte. Bij benzinemotoren is er een vonk nodig om het mengsel te ontbranden. Dat vonken vindt plaats tussen de elektroden van de bougie. Alleen is daar wel een spanning voor nodig die vele sterker is dan de 12 volt uit de accu, en dan moet die vonk ook nog ‘ns op exact het juiste tijdstip verschijnen. Dat klinkt ingewikkeld, maar is het dat ook?
Waar een dieselmotor gebruik maakt van de warmte als gevolg van de compressie om de dieselolie te ontsteken is bij een benzinemotor een vonk nodig om te zorgen dat het mengsel ontbrandt. Om een vonk te genereren wordt gebruik gemaakt van een bougie: wanneer er maar een groot genoeg spanningsverschil ontstaat tussen de elektroden van de bougie ontstaat daar een vonk.
De simpelste manier om die hoogspanning bij de bougies te krijgen is via bougiekabels die verbonden zijn met een installatie waar die hoogspanning opgewekt wordt. Uiteraard moet die hoogspanning wel in de juiste volgorde en op het juiste moment bij de bougies komen. Dat distribueren van de spanning in de juiste volgorde is de taak van de verdelerkap. In die kap draait een rotor rond (bij een viertaktmotor met het halve toerental van de krukas) die om beurten een verbinding legt met één van de bougiekabels.
Die hoogspanning ontstaat niet in de verdelerkap maar wordt opgewekt met een bobine, eigenlijk niet veel anders dan een transformator waarin de 12 volt uit de accu omhoog getransformeerd wordt. In eerste instantie is die omhoog getransformeerde spanning nog niet genoeg om een vonk te creëren, maar door slim gebruik te maken van magnetisme als gevolg van wisselspanning (die ontstaat door kortstondig de stroom te onderbreken) lukt het toch om de spanning genoeg te laten stijgen. Dat onderbreken gebeurde aanvankelijk met een mechanische schakelaar in de vorm van contactpunten. Deze relatief simpele constructie voldeed en bood binnen grenzen ook nog enige vrijheid om het ontstekingstijdstip aan te passen aan de bedrijfsomstandigheden (belasting en toerental).
De mate van vrijheid om het ontstekingstijdstip aan te passen is met bovengenoemde klassieke constructie echter beperkt, daarnaast is een systeem met bewegende delen slijtage- en storingsgevoelig. Zodoende doet de elektronica z’n intrede. De contactpunten worden vervangen door een transistor (in basis een elektrische aan/-uit-schakelaar) waarmee het mogelijk is om het onderbreken van de stroom uit de bobine elektronisch aan te sturen (bijvoorbeeld op basis van het signaal van een hall-sensor). Later wordt ook de verdelerkap met z’n draaiende rotor vervangen en zien we in het laatste decennium van de vorige eeuw de verdelerkap plaatsmaken voor een oplossing waarbij iedere bougie z’n eigen ontstekingsmodule krijgt (inclusief een bobine). Dit alles uiteraard centraal aangestuurd (en gecontroleerd) door het motormanagementsysteem.