Net over de grens vind je deze fantastische Audi- en miniatuurcollectie van Thomas en Karin
Stadtlohn, vlakbij Winterswijk
AutoWeek Classics portretteerde al eens het Opel-museum in het Friese Tijnje, een privécollectie die in de loop der jaren is uitgegroeid tot een heus museum. Vlak over de grens vonden we in het Siku-Audi-und-Oldtimermuseum van Thomas en Karin Höing nóg zo’n uit de kluiten gewassen verzameling.
Vanuit alle windstreken zijn al bezoekers naar het Siku-Audi-und-Oldtimermuseum gekomen: van Chili tot Japan en van Nieuw-Zeeland tot Zuid-Afrika. “Ook uit Nederland ontvangen we regelmatig gasten, zowel individueel als in clubverband”, legt oprichter en eigenaar Thomas Höing uit. Niet vreemd, want het Siku-Audi-und-Oldtimermuseum ligt in Stadtlohn, net over de grens bij Winterswijk.
Voor diegenen die de Duitse taal niet echt machtig zijn, hoeft zo’n bezoekje over de grens geen probleem te zijn: met name echtgenote Karin spreekt goed Nederlands. Maar de universele taal is hier de liefde voor - vooral - Audi, en dat begon al vroeg. Thomas: “De vader van een vriendje was Audi-dealer en of het daarmee te maken had, weet ik niet, maar na hun Kever uit 1968 stapten mijn ouders over op Audi, waarbij de 60 hun eerste was. Eigenlijk ben ik opgegroeid op Audi-achterbanken.”
Begonnen met brochures verzamelen
Autoliefhebber was onze gastheer toen al. Dat uitte zich bijvoorbeeld in het bezoeken van dealers om brochures te vergaren. Bij de plaatselijke Mercedes-Benz-vertegenwoordiger ving Thomas bot. “Mij werd gezegd dat mijn vader eerst een Mercedes moest kopen, dan pas kreeg ik een folder. Zelfs een ballon zat er niet in.”
Huize Höing bleef de vier ringen echter trouw, hun zoon ook. “Toen ik 13 jaar was, zag ik voor het eerst een foto met daarop een Audi Quattro. Die auto heeft diepe indruk gemaakt.” Een echte zat er toen uiteraard nog niet in, maar in het klein wellicht wel. “Als kind heb ik eens de Siku-fabriek bezocht. Dat wekte mijn belangstelling voor miniatuurauto’s, waarop ik die begon te verzamelen.”
Ondanks zijn liefde voor grote en kleine vierwielers is Thomas niet de automobielkant opgegaan. “Nee, ik ben van oorsprong meubelmaker en heb me later opgewerkt tot bouwingenieur.” Een staaltje van zijn bouwkunst bezoeken we vandaag, want het museum met meer dan 2.200 vierkante meter tentoonstellingsruimte is van eigen ontwerp. “In vijf maanden is het gebouwd”, klinkt het niet zonder trots. Zo vallen de puzzelstukjes mooi in elkaar, of zoals Thomas het zelf zegt: “Veel in mijn leven is toevallig gebeurd, met dit als resultaat.”
40.000 miniaturen
Zijn vorige beroep heeft Thomas vaarwel gezegd, nu is hij fulltime museumdirecteur. Niet verwonderlijk: over twee verdiepingen verdeeld (maar het museum is uitgerust voor mindervaliden) omvat de collectie zo’n 90 auto’s. Daarnaast meer dan 27.500 miniaturen van het Duitse merk Siku, ruim 11.500 Audi-modelletjes van allerlei merken en zo’n 1.000 stuks aan Wiking-voertuigen in de bekende modelspoorwegschaal 1:87. Iets van dergelijke omvang doe je er niet zomaar even naast, zeker niet met alle belangstelling uit binnen- en buitenland. Jaarlijks reizen een goede drieduizend liefhebbers af naar Stadtlohn.
Eerste auto Thomas was een Audi 80
Tot grote spijt van Thomas ontbreekt tussen de 1:1-auto’s zijn eerste eigen auto: “Dat was een Audi 80 LD die ik in 1992 wegens plaatsgebrek moest verkopen. Ik woonde toen nog bij mijn ouders en op een gegeven moment was er geen plek meer in hun garage. Van de Audi-dealer, de vader van mijn schoolvriend, kreeg ik er nog een goede prijs voor, maar toch wilde ik hem graag na een tijdje weer terugkopen. Omdat de 80 strak tussen vele andere auto’s stond, lieten we het maar even gaan. Totdat ik telefoon van hem kreeg: hij had zijn zaak gesloten en ik kon mijn auto ophalen. Maar waar ik ook keek, mijn ex-80 zag ik nergens. We denken dat hij in één keer een groot aantal voertuigen aan het buitenland heeft verkocht, maar waar? Zowel in Nederland als in Polen heb ik gezocht of mijn 80 daar misschien reed. Tevergeefs: ik heb hem nooit meer teruggevonden.”
Ur-Quattro fundament museum
Dat is extra wrang als je ziet hoeveel ruimte het museum heeft. Alhoewel, de groei ging hier ook hard, zodat je ogen nauwelijks rust krijgen: het staat er bijna deurklink aan deurklink. Niet alleen komt dat door het speurwerk om bijzondere exemplaren op de kop te tikken (waarover verderop meer), maar ook omdat eenmaal bekend, het echtpaar regelmatig afgedankte Audi’s aangeboden kreeg, gratis. Zijn volgende Audi, een 90, staat er nog wel, evenals zijn jeugddroom; de Ur-Quattro die in 2002 in Zwitserland op de kop is getikt. “De Ur-Quattro was min of meer het fundament van het museum.”
Tweetakts, wankelmotoren en Maja de Bij
We beginnen bij een van de voorvaderen van Audi; DKW. Na twee gemotoriseerde tweewielers uit 1956 en 1957 komen we terecht bij de personenauto’s - een Junior 800 uit 1962, een Sonderklasse Coupé uit 1955 - alhoewel je de Munga 6 niet direct als gezinswagen kunt kwalificeren. Wij zien er meer een sneeuwschuiver in. Ook leuk is de DKW/Auto-Union 1000 S Coupé met zijn 1.0-driecilinder - met deze specificaties zou het bijna een moderne krachtbron kunnen zijn, ware het niet dat het hier om een tweetaktmotor gaat.
Een heel ander soort machine (een rotatie- of Wankelmotor) huist dan weer in de oranje NSU Ro 80 uit 1975, eigenlijk de voorloper van de Audi 100 Type 44, en daarmee zijn we aangekomen bij het zwaartepunt van de collectie: Audi. In een heerlijk jaren-70 livrei gestoken zijn de gifgroene 50 (1976), de rode 60 Variant (1971), de witte 75 (1971), de bruine 80 (1973), de gele 80 GT (1974) en felgroene 80 GTE (1976), en de schitterende, mandarijnkleurige 100 Coupé S uit 1972. Ook leuk is de laatste aanwinst: een gele 80 in basistrim. De 1.300-cc motor herbergt 55 paardjes die ‘Maja’ (van Maja de Bij, vanwege de lakkleur) in 17,5 seconden naar de 100 km/h brengen en dan door naar een bescheiden top van 145 km/h. In 1979 was dat voor de eerste eigenaar voldoende.
Premium-aspiraties
Langzamerhand verschuift het accent: het merk krijg premium-aspiraties - metallic lak doet zijn intrede, de carrosserieën worden hoekiger en statiger. Ook zien we aangepaste modellen van allerlei aard. Wat te denken van de Coupé GT 5S uit 1981 die door de vorige eigenaar van vleugeldeuren is voorzien? De 100 Crayford Cabriolet uit 1975 die, mocht de topless uitvoering nog niet opvallend genoeg zijn, in het banaangeel is gespoten? Bischofberger bouwde 100’s om tot kampeervoertuigen. We zien een Type 43 uit 1980 en enkele Typen 44 uit 1982 (met pop-up dak) en 1984, geflankeerd door tuinmeubelen. Thomas: “Die Typen 44 waren prototypes, testvoertuigen van Audi. Deze konden we voor weinig geld overnemen.”
100 Avant 2.3E quattro van de Audi-bedrijfsbrandweer
Zo zijn er meer interessante anekdotes. Bij een 100 Avant 2.3E quattro uit 1990 van de Audi-bedrijfsbrandweer weet Thomas te vertellen dat dit een van de allerlaatst gebouwde Avants van het Type 44 is, van december 1990. Hij en Karin hebben hem persoonlijk opgehaald uit Ingolstadt. We houden halt bij een groenmetallic exemplaar met een vlaggetje op het spatbord. “Die is van de Bundeswehr. Van een generaal zelfs, want hij had recht op metallic lak. Lagere rangen werden rondgereden in auto’s met matte lak. Maar generaal of niet; onder de motorkap snort een bescheiden 75-pk krachtbron.”
Ook van andere diensten zien we voertuigen, zoals de politie en het Rode Kruis. Thomas: “Bijzonder, want na gedane arbeid werden deze voertuigen gesloopt of teruggebouwd naar civiel. Dit exemplaar van het Rode Kruis konden we redden”. Maar we zien ook auto’s van de THW (Technisches Hilfswerk), een tot lijkwagen omgebouwde A6 en een Amerikaanse 100 (daar 5000 geheten) die door het New Yorkse carrosseriebedrijf Picasso tot stretchlimousine is verlengd en als trouwauto van Thomas en Karin fungeerde.
Zelfs een elektrische A2
Zo kom je ogen te kort: 80, 90, 200, Cabriolet, een V8 Evo en zelfs een elektrische A2, die nooit in serieproductie ging. “Voor de gemeente Leipzig bouwden Bosch en LE Mobile enkele A2’s om tot elektrisch voertuig. Na bewezen diensten wilde Audi ze niet terug, want de ombouw was door Bosch gedaan. Daarop werden de meeste exemplaren gesloopt. Jammer, want het verbruik was veelbelovend laag: 10 à 12 kWh per 100 kilometer.”
Van een andere orde zijn de getunede modellen. Met name het eveneens in Ingolstadt gevestigde Treser wist menig Audi optisch en motorisch op te peppen. Om te beginnen een met medetuner Artz aangepakte 200 Avant quattro die aanvankelijk 400 pk leverde, maar inmiddels is teruggetuned naar een nog altijd forse 320 pk. “Deze auto heeft ooit een servicewagen van rallyrijder Walter Röhrl uit de sloot gehaald.”
Treser Hunter: uitgebouwde Audi 80 en 90
We komen meer Tresers tegen. De uitgebouwde 80 die als Hunter door het leven gaat, ziet er vervaarlijk snel uit, maar onder de motorkap van deze ’87-er doet een normale 1.8 van 112 pk dienst.Hoewel, normaal, wel de GTE-motor (en Golf GTI). Een 90 (1985) die eveneens tot Hunter is getransformeerd, doet zijn heldhaftige uiterlijk meer eer aan: 250 pk. Deze Audi 90 heeft de bijnaam ‘Zwarte Mamba’ gekregen.
Thomas’ favoriet is tegenwoordig niet meer de Ur-Quattro, maar zijn uit Groot-Brittannië gehaalde rode Treser Audi Quattro Roadster (1985). Na deze bijzondere voertuigen doet een aantal Volkswagens bijna normaal aan: Kever, Golf, Scirocco, Passat en Transporter, met als kleurrijk buitenbeentje de Polo Harlekin. Dat maakt het museum zo leuk: naast divers, apart en ronduit zeldzaam materiaal komen we ook huis-, tuin- en keukenauto’s tegen die vroeger op vrijwel elke straathoek stonden. Dit zijn de auto’s die Thomas en Karin vaak kregen aangeboden, zowel van particulieren als van (oudere) dealers. Ook uit ons land trouwens: we zien een ’94-er Audi 80 met het kenteken uit dat jaar (JP-DJ-35).
Wie na het bekijken van de collectie - 1:1 en kleiner - even wil bijkomen, kan voor een kleine versnapering terecht in het museumcafé, met als specialiteit zelfgemaakte taarten. Voor kinderen is er een speelhoek. Als je niet zonder souvenir naar huis wilt is er een winkel met zo’n 8.000 modelauto’s, waar ook niet-Audi’s op het menu staan.
Thomas en Karin hebben van hun droom hun levenswerk gemaakt, maar moeten daar dus ook van kunnen leven. Gratis is de toegang daarom niet: volwassenen betalen € 7,50, kinderen mogen voor € 3 naar binnen. Per uur gerekend is dat niet veel, want je bent zó een aantal uren bezig om alles goed te bekijken. Mocht je tussen de Audi’s en diens familieleden ‘vreemde’ merken als Mercedes-Benz en BMW tegenkomen; dat zijn youngtimers van particulieren die in het pand een plek huren om te dienen als stallingsruimte.