Vijfhonderd!
Hilarisch nieuws bij de ochtendkoffie: Audi gaat het topmodel van de Q7 uitrusten met een twaalfcilinder TDI. Vijfhonderd pk, duizend newtonmeter koppel; de concurrentie is weggevaagd. Audi is weer koning in het rijk der diesels.
Je kon er op wachten. Audi won dit jaar Le Mans met een V12-oliestoker. Het merk zou goed gek zijn als het zo'n wapenfeit niet onmiddellijk met een productiemodel zou verzilveren. Daarbij wil in de lopende pk-race niemand achterblijven. Met de benzinemotoren zijn we dankzij de Bugatti Veyron inmiddels de duizend pk-grens gepasseerd, en in de hoogste regionen van de dieselsector is 300 paarden tegenwoordig het absolute minimum. De vijfliter V10 van Volkswagen, met zijn 313 pk enkele jaren geleden een historische mijlpaal, werd achtereenvolgens afgetroefd door de symbolisch één pk sterkere 420 CDI V8 van Mercedes, de 326 pk leverende achtcilinder Audi-TDI en het stoerste dieselblok van BMW, dat piekt bij 330. Baas boven baas.
Blijkbaar is er niemand die zich afvraagt: waarom, in hemelsnaam? De klant wil het. En dus komt het.
Maar ho even: wat heb je eraan?
Zoveel vermogen is leuk in een sportwagen. Twee weken geleden mocht ik in Engeland het circuit op met een Mercedes SLR McLaren. Je raakt compleet ondersteboven van wat die auto kan. Een ongekende technische prestatie: een racewagen die je zelfs als relatieve leek nog beestachtig kunt rijden. Al die 626 paarden zijn hun gewicht in goud waard. Voor dat genoegen betaal je wel de hoofdprijs: 614.000 euro. Gelukkig kan het goedkoper. Op een bochtenrijke polderweg kom je met een Golf GTI voor een fractie van de prijs heel aardig uit de voeten.
Maar een suv?
Dat zal nooit een rijdersauto worden. Ja, op rechte stukken. Daar zijn acceleratie en tussensprints een belevenis, juist met een supersterke diesel of benzinemotor. Hoe meer pk's en hoe meer koppel, hoe meer vreugd. Met een Porsche Cayenne Turbo, 500 pk sterk, zette ik in Duitsland vorig jaar 280 op de teller. Het was een bijna komische ervaring, zoiets als supersonisch vliegen met een jumbojet.
Tot je de eerste bocht pakt. Dat doet een Cayenne weliswaar zonder morren - Porsche blijft Porsche -, je voelt het gewicht en je voelt dat een hoog zwaartepunt je ernstig in verlegenheid zou kunnen brengen als je door zou zetten. Er is domweg niks sportiefs aan de sensatie. Probeer met een Cayenne op Zandvoort maar eens in de race te blijven. Ik waagde de poging, in augustus. Het was een slachting. De Donkervoortjes vlogen me om de oren. Ik voelde me een olifant in een porseleinkast. Goed, ik ben Jan Lammers niet. Maar ook als ik Jan Lammers was, had ik me permanent wanhopig afgevraagd waarom ik niet gewoon een 911 had meegenomen.
Een suv moet volgeladen comfortabel 180 kunnen cruisen tussen Düsseldorf en Keulen. Daarvoor is de gewone, zescilinder 3.0 TDI echt meer dan toereikend. Die V12-dieselaar is uitsluitend een prestige-aangelegenheid. Wat niet wegneemt dat ik graag met hem zou kennismaken, daar niet van. Je gaat vast compleet uit je dak van de eerste sprint. Tot het gaat wennen. Dan wordt het doodgewoon. En rest de onverzadigbare suv-rijder niets anders dan te wachten op de onvermijdelijke 600-pk diesel van BMW of DaimlerChrysler.

Bas van Putten
Columnist/Schrijver
Bas van Putten is schrijver en columnist voor diverse kranten en tijdschriften. Zijn wortels liggen in de muziek, maar zijn hart gaat al jaren uit naar auto's.