Alarm!

Dat verkeersinfarct van gisteren rond Amsterdam, daar zat ik tot over mijn oren in. Uitgerekend gisteren had ik een afspraak op de Keizersgracht. Toen ik daar om halfdrie binnenstapte, was het bijna lente. Toen ik twee uur later het pand verliet, was Amsterdam sneeuwwit. Een sprookje voor de wandelaar, een nachtmerrie voor automobilisten. Op de grachten zag ik voor de spekgladde bruggen lange opstoppingen ontstaan. Ik zag wandelaars en fietsers onderuitgaan. Op het diepe medelijden met de artsen in de poli's volgde dieper medelijden met mezelf, de man die nog naar Drenthe moest, 200 kilometer verder.
De auto - niet mijn auto, kom ik zo op terug - stond in de parkeergarage onder het Muziektheater. Voordat ik uitreed, inspecteerde ik de verkeerssituatie op het Waterlooplein. Die was zo hopeloos dat ik overwoog het blik te laten staan en het er in een vet hotel eens lekker van te nemen. Maar de plicht riep. Afspraken, zorgen over de kinderopvang thuis en heimwee naar huis en haard gaven de doorslag. Ik toog op pad, een ramp tegemoet.
De steile uitrit naar de straat – er was nog niet gestrooid - haalde ik net, en toen begon het grote glibberende wachten. De gang naar de IJtunnel – een kilometer ver – kostte me 25 minuten. Weer een half uur later bereikte ik de Ring met, wat ik goddank niet wist, nog drieeneenhalf uur te gaan – en niet naar Drenthe.
Het was de engste rit van mijn leven. Mijn leenauto – namen en rugnummers geef ik niet, maar onder normale omstandigheden is het een machtig leuk ding – staat op smalle bandjes met verontrustend speelse opvattingen over sneeuwpret. Als een winkelwagen schoof het ding over de weg. Op de A10 walsten wij autolemmingen de sneeuwmassa's plat tot een in ijltempo dichtvriezende ijsbaan, dankzij ons onbereikbaar voor schuivers en pekel. Met de minuut voelde je het gladder worden. Op hellingen stierf ik duizend doden. De narrow escapes stapelden zich op.
Op de radio hoorde ik dat het erg was, niet dat iedereen moest thuisblijven. E. bezwoer over de telefoon vooral niet thuis te komen. Een prachtadvies, als ik er wat mee had gekund. Ik kon nergens heen: elke afrit, voor zover bereikbaar, zat potdicht. Plasstop, koffiepauze, omrijden  - ondenkbaar. Roken dan maar? Helaas: leenauto. Woest en machteloos was ik. Overigens, lieve medeluisteraars: wie schiet die onvoorstelbaar irritante Tom de Ridder van het MKB-radiospotje voor ons uit de ether?
Eenmaal op de A8 ter hoogte van Zaandam besloot ik, vele verkeersberichten en radiojournaals verder, bij mijn vader in de Zaanstreek te gaan logeren, onder de rook van Amsterdam. Het was halfnegen. De file begon langzaam op te lossen. Harder dan dertig bleef onmogelijk of onverantwoord, maar voor het eerst in uren kon de auto in zijn twee. Om kwart over negen bereikte ik mijn bestemming. Ik kon nog rekenen. Viereneenhalf uur voor 23 kilometer rijden. Gemiddelde snelheid: vijf kilometer per uur.
Vandaag las ik dat het KNMI rond halfvijf een voorwaarschuwing heeft afgegeven. Mosterd na de maaltijd natuurlijk: toen stond de file al op uitbreken en grepen alle raderen van het noodlot eenmalig feilloos in elkaar. Maar hoe graag ik ook op instanties scheld, hier viel niemand iets te verwijten. Nooit was overmacht zo oppermachtig.

Lezersreacties (79)

Reageren

Maak melding van misbruik

Let op! Deze functie is niet bedoeld om zelf een commentaar toe te voegen. Optioneel kun je er een opmerking bij plaatsen.

Er is iets mis gegaan. Probeer het later nog eens of e-mail ons.