Test: Jaguar XE (2019)
Lekker eigenzinnig
35 reacties
Video
Helaas kunnen wij deze video niet weergeven, omdat je niet akkoord bent gegaan met de
cookie voorwaarden.
Onze video speler heeft rechten nodig voor de "Social Media".
Wijzig je cookie instellingen
Jaguar heeft de XE aangepakt. Vooral vanbinnen zie je de verbeteringen, en op benzinegebied is tegenwoordig de P250 de instapper. Dan heb je al meteen 250 pk dus. We gaan op pad om te kijken of de wijzigingen de auto weer op scherp zetten.
Waar de Jaguar X-Type destijds wat hoon over zich heen kreeg omdat de auto volgens sommigen een wel erg simpel omgekatte Ford Mondeo was, ontvangt de XE bij zijn lancering in 2014 alle lof. Het is een echte Jaguar! Achterwielaandrijving en een strak onderstel maken de XE tot een compromisloze sportsedan die het segment redelijk op scherp zet. Maar de concurrentie past zich snel aan. Alfa Romeo introduceert de Giulia, die een messcherp rij-ijzer blijkt, en BMW grijpt de facelift van de 3-serie aan om die auto sportiever in de markt te zetten. Een lijn die met de onlangs gelanceerde nieuwe 3-serie is doorgetrokken. En dus staat de XE, ondanks Jaguars goede bedoelingen, snel op achterstand.
Zijn rijgedrag is uitgesproken dynamisch, maar zijn interieur is bij de marktintroductie al wat achterhaald en de nieuwe concurrentie streeft hem vervolgens op het gemak voor bij. Dat onderkennen de Engelsen gelukkig, want het interieur heeft bij de facelift ingrijpende wijzigingen ondergaan. Het geheel doet erg denken aan de Jaguar I-Pace met de twee gescheiden multimediaschermen in de middenconsole. De draaiknop in de middentunnel heeft plaats gemaakt voor de joystick-pook uit de F-Type. De materialen zijn er bovendien zichtbaar beter op geworden, waardoor het goedkope gevoel van voorheen is verdwenen. De XE profiteert overduidelijk van de modellen die Jaguar de afgelopen jaren heeft gelanceerd, met de I-Pace voorop. Het multimediasysteem kan weliswaar nog steeds niet op tegen wat de Duitse concurrentie te bieden heeft, maar het oogt niet langer achterhaald. De Alfa Romeo Giulia wordt op interieur- en multimediagebied hard voorbij gelopen, maar daar is niet zo heel veel voor nodig.
De buitenkant is eveneens opgefrist. De neus is scherp getrokken en wat agressiever gemaakt. Jaguar heeft de achtersteven bovendien van strakker getekende verlichting voorzien. De ingrepen mogen zonder meer als zeer geslaagd worden beschouwd. De proporties van de auto blijven verder gelijk, wat betekent dat je de XE moet laten staan als achterbankruimte hoog op je prioriteitenlijstje staat.
NIEUWE MOTOREN
Het motorengamma is versimpeld. De XE heeft nu twee benzinemotoren en één diesel. De V6 verdwijnt en de P250 en P300 (met evenveel pk als hun naam) hebben een 2.0 turbomotor uit de nieuwe Ingeniummotorfamilie, waar ook de 2.0 diesel met 180 pk (D180) deel van uitmaakt. Daarmee zijn de instapmodellen vrij zwaar gemotoriseerd, wat je terugziet in de prijs. Met een vanafprijs van zo’n € 56.000 is de XE minder bereikbaar dan de meeste concurrenten.
Vergelijken we de Jaguar bijvoorbeeld met de BMW 3-serie, dan komt de 330i qua vermogen het meest in de buurt van de goedkoopste XE, de P250, en een 330i is niet bepaald de instapversie van de Dreier. Jaguar mikt dus op de klant met de wat dikkere portemonnee, die het model begeert voor zijn stuurkunsten en daarbij niet zit te wachten op een ‘magere’ 150 pk of minder. De benzinemotoren zijn prettig. Ze zijn beter dan voorheen en maken de auto snel zat, maar ze voelen niet alsof ze het vermogen leveren dat wordt beloofd. Voor de P250 hadden we een vermogen van 220 pk ook voor waar aangenomen en de P300 voelt net zo krachtig als de BMW 330i met 258 pk. Nu is de Jaguar ook wat zwaarder en dat maakt ongetwijfeld het verschil. Heel anders is het gesteld bij de dieselmotor, die inderdaad aanvoelt alsof hij 180 pk levert. De krachtbron maakt de XE voor Nederlands verkeer vlot genoeg en is bovendien niet overdreven lawaaiig. Deze zelfontbrander maakt een grote stap vooruit ten opzichte van de XE diesel van voor de facelift, die een hard dreunend kabaalblok in de neus had. De automaat functioneert redelijk zolang je rustig aan doet, maar houdt het niet altijd bij als je de Jaguar scherp wilt rijden. Zelf flipperen is beter en zelfs dan doet de achttraps bak het niet zo goed als in andere Jaguars. De transmissie legt het ook ruimschoots af tegen die van de concurrentie.
Gelukkig is het onderstel érg goed. De verse XE is een pure sportsedan en kan zich op dat vlak gemakkelijk meten met de nieuwe BMW 3-serie en de Alfa Romeo Giulia, die op dynamisch vlak samen de top van dit segment vormen. De besturing is verbeterd: lichter, scherper en directer, waardoor het rijderskarakter van de XE nadrukkelijker naar boven komt dan voorheen. Jaguar is duidelijk niet voor een compromis gegaan. De P300 en de dieselversie zijn optioneel met vierwielaandrijving verkrijgbaar, waarbij de meeste kracht nog altijd naar de achterwielen gaat.
Dat de Jaguar XE overall op punten de strijd verliest van de kleine sedans van Audi, BMW en Mercedes is geen drama: de concurrentie is ronduit snoeihard in dit segment. De Jaguar is er met de facelift in ieder geval aanmerkelijk op vooruit gegaan. En dus is er genoeg reden om eens bij het deurtje ‘Engeland’ te gaan kijken. De Alfa Romeo Giulia moet oppassen, die heeft er een geduchte concurrent bij.
Dit artikel is gratis te downloaden in PDF-formaat. Hiervoor maak je eenmalig een AutoWeek account aan, waarna je onbeperkt uit het AutoWeek archief kunt downloaden.
PLUS & MIN
- +Rijdt nog beter dan voorheen
- +Interieur gaat er fors op vooruit
- -Benzinemotoren minder dan concurrentie
- -Krap, behoorlijk aan de prijs
Lezersreacties (35) (gesloten)
De discussie is gesloten.
Reageren is niet meer mogelijk.