Voor Jacques geen klassieke Porsches of Jaguars, hij verzamelde indrukwekkende collectie pick-ups
Vaak zijn het de bijzondere, exclusieve en peperdure auto’s die bewaard blijven, terwijl de ‘gewone’ auto’s tijdens hun leven vaak de grootste impact hebben op mens en maatschappij. Dat maakt de collectie van Jacques Kemp zo mooi. Die bestaat uit bescheiden bouwers, die voor de komende generatie behouden dienen te blijven. Werkpaarden van de wederopbouw, noemt hij ze. Het is zijn bescheiden ode aan de pick-up.
De pick-up is een bijzondere automobiel, die zijn lot deelt met de bestelwagen. Beide worden niet gebouwd om mooi, snel of comfortabel te zijn. Ze bestaan slechts om te werken: de laadbak moet zoveel mogelijk plaats bieden aan vaak zware spullen, die een flinke aanslag plegen op onderstel en mechaniek. Klagen mogen ze niet, ze moeten hun werk doen met zo min mogelijk klachten, liefst zoveel mogelijk dagen per week. Geen wonder dat een pick-up of bestelwagen na zijn pensioen vaak voor eeuwig door zijn hoeven zakt en in de shredder verdwijnt. Eindelijk rust.
Zijn korte, zware leven is de grote tragiek van het automobiele werkpaard. Gedurende korte tijd ziet iedereen ze overal, maar omdat ze zo alledaags zijn en tijd hebben noch moeite doen om op te vallen, is iedereen ze ook zo weer vergeten. Dat gegeven triggerde Jacques Kemp (73) en zou, voor hij er erg in had, leiden tot een bijzondere collectie. Voor hij een jaar of acht geleden met pensioen ging, was Jacques Kemp een beetje zoekende. Hij hield wel van auto’s, maar had geen specifieke voorkeur. “Toen ik met pensioen ging, stelde ik mezelf ten doel om iets bijzonders te gaan doen. Dan kun je natuurlijk rally’s gaan rijden met een Porsche of een Jaguar XK, maar dat kun je moeilijk uniek noemen. Ik besloot me te laten inspireren door mijn sympathie voor de pick-up.”
Goliath-driewieler van de groenteboer
Hoe die sympathie is ontstaan, weet Jacques precies te duiden. “Ik kom uit een middenstandsgezin en heb daarom iets met ondernemers en hun economische overwegingen”, vertelt hij. “Uit mijn jeugd is de Goliath-driewieler me altijd bijgebleven, zo’n typische auto van de groenteboeren uit die tijd. Als je nu naar zo’n Goliath kijkt, zie je een heel simpel pick-upje, maar je moet niet vergeten welke enorme efficiencyslag die pick-up vertegenwoordigt tegenover de bakfiets die hem voorging. Als je erin zit, kun je de economische vooruitgang haast voelen.”
Terwijl Jacques vertelt, neemt hij plaats achter het stuur van de Goliath (de blauwe met blauw huif op de foto hierboven) die deel uitmaakt van zijn collectie. In zijn ogen is een sprankje zichtbaar van de verwondering van al die ondernemers die zich hebben gerealiseerd wat zo’n simpele Goliath voor hun zaak kon betekenen. One giant leap for mankind, wie zei dat ook alweer?
Het mooie van springen is: je kunt het doen in veel vormen en elke vorm heeft zijn eigen charme. Met pick-ups is het net zo, dat bewijzen de werkpaarden die Jacques om zich heen heeft verzameld. Soms gaat het om echte juweeltjes, waarnaar Jacques lang moest zoeken en die hij vaak vond op de meest onvoorspelbare plekken. Neem de Daf 750 pick-up, een uniek stuk, dat bijna niemand kent. De Daf 750 was de sterkere versie van de Daf 600 waarnaar de markt begin jaren 60 snakte, met onder de motorkap een motortje met 750 cc dat het vermogen opstuwde naar een niet echt duizelingwekkende 30 pk. Daarvan bouwde Daf zo’n 800 pick-ups, wist ook Jacques, maar het probleem is dat die bijna zonder uitzondering hun pensioen niet hebben gehaald. “Er bleken er nog drie te bestaan”, zegt hij. “Twee daarvan zijn in Amerika, en die derde? Je gelooft het niet, maar na lang zoeken kwam ik erachter dat die zich in mijn woonplaats bevond, waar hij van een tuinder was geweest. Nadat ik op heel veel plekken had aangebeld, vond ik de auto uiteindelijk en werd hij me gegund door de oude eigenaar. Wat een toeval, nietwaar?”
Exact dezelfde Daf
Veel minder uniek, maar oneindig veel dierbaarder voor Jacques zelf is de andere Daf in de collectie werkpaarden, de 33 Combi. De kenner ziet al meteen: dat is niet eens een pick-up, maar dat maakt hem nog niet minder een werkpaard. Het donkerblauwe exemplaar in Jacques collectie deed dienst bij een schilder. “Maar”, zegt Jacques, “mijn ouders hadden vier slagerijen en als bedrijfswagen hadden ze exact dezelfde Daf. Als klein kind verzamelde ik al plaatjes van Dafs, onze nationale trots. Dat maakt het feit dat ik later mocht meerijden in die 33 Combi, dat ik hem elke zaterdag mocht poetsen en dat ik er uiteindelijk zelfs in mocht rijden nog specialer. Nu zelf zo’n auto hebben, is heel bijzonder. Dat hadden mijn ouders zeker prachtig gevonden.”
Over prachtig gesproken: wat denk je van de pick-upversie van de Citroën 2CV? De woordgrap ‘een vreemde Eend’ is in deze context te voorspelbaar, maar ook dit is weer een vrijwel onbekende variant van een auto die iedereen kent. Deze kleine pick-up werd niet gebouwd in Frankrijk, maar in het Britse Slough, waar Citroën tussen 1926 en 1966 auto’s produceerde. In die tijd leidde de 2CV pick-up een onopvallend bestaan, want ondernemers kozen massaal voor de besteleend, die tot op de dag van vandaag een cultstatus heeft. De Royal Navy, die al langere tijd zocht naar een veelzijdig, betrouwbaar en terreinwaardig voertuig voor zijn inzet in overzeese gebieden, ging wel overstag voor de charmes van de 2CV. Het lage gewicht van de Citroën was een doorslaggevende factor, want daardoor konden de Eendjes door een helikopter worden opgetild van vliegdekschepen als de HMS Bulwark, om waar dan ook ter wereld aan land te worden gezet. “In totaal zijn er slechts om en nabij 120 van deze pick-ups gebouwd”, zegt Jacques. “De helft daarvan was voor de marine, die ze inzette op onder andere Borneo en in Kenia. Die heeft er ten minste één van onder de helikopter laten vallen. Daar heb ik nog ergens een foto van. De marine heeft zijn Eendjes uiteindelijk in zee gedumpt, de mijne was van een Schotse boer.”
Donkergroene Fiat Topolino pick-up uit 1951
Een even schitterend pareltje in de collectie is de andere Eend, een zowat in nieuwstaat verkerende Fourgonnette, die zijn 40.000 kilometer reed in de zonnige Gard, vlak boven de Franse Middellandse Zeekust. Dat is ook de ingetogen donkergroene Fiat Topolino pick-up uit 1951. Die werd als vingeroefening gebouwd door Carrozzerie Speciali, Fiats eigen ‘coachbuilders’-afdeling, die bijvoorbeeld ook tekende voor de schitterende 8V. Slechts een handjevol Topolino pick-ups zag het levenslicht, Jacques wist er één te lokaliseren in een Noord-Italiaans dorpje onder de rook van Mantua. Zowel in kleur als in afkomst contrasteert die Fiat prachtig met de kanariegele Morris Minor van de Britse Post Offices Telephones – de voorloper van British Telecom – met periodecorrecte ladder op het dak en op de zijkant een friendly reminder dat het goedkoper is om je vrienden na zes uur of in het weekend te bellen. En hoewel Saab zich nooit waagde aan de bouw van pick-ups bevindt zich in Jacques’ collectie ook een Saab 95 pick-up, die in Zweden werd gebouwd en werd voorzien van de korte neus van de Saab 93. De motorkap kan alleen dicht als de motor niet loopt, verklapt Jacques. “Maar dat maakt hem niet minder mooi.”
Dat is het mooiste van deze collectie bescheiden werkpaarden: Jacques vindt ze allemaal oprecht mooi. De Porsche-tractor noemt hij onomwonden kunst en ook de neus van zijn Duitse, op Volkswagen-techniek gebaseerde Tempo Matador schaart hij onder die categorie. “Kijk nou naar die Matador”, zegt hij. “Die is gebouwd in een tijd waarin alles zo goedkoop mogelijk moest, voor mensen die vooral waarde hechtten aan het werkvermogen van zo’n auto. Hoe is het dan mogelijk dat ze toch zo’n prachtige neus weten te ontwerpen? Ik weet ook wel, kunst is beleving, en dat is voor iedereen anders, maar ik voel bij mijn collectie werkpaarden meer emotie dan bij schilderkunst.”
Volgende missie
Kunst moet worden bewonderd en Jacques ziet het als zijn volgende missie om zijn collectie voor een breed publiek toegankelijk te maken. “Op dit moment ontvang ik al bezoekers op afspraak, maar liefst wil ik ervoor zorgen dat mijn collectie in een museum wordt opgenomen, zodat deze werkpaarden behouden blijven voor toekomstige generaties. Dat verdienen ze, omdat er schaarse exemplaren tussen zitten, maar vooral om de rol die ze hebben gespeeld in de wederopbouw. Deze collectie heeft geen financieel motief, maar wel een visie. Ik wilde iets laten zien wat mensen nog niet hadden gezien. Dat is mijn antwoord op de vraag van mijn kinderen waarom ik dit doe. Daarom doe ik het.”
Dit verhaal is eerder gepubliceerd in AutoWeek Classics 2 2023