In het wild: Datsun 240Z (1972)
Z-stamvader
De 370Z die je anno 2017 nog altijd bij Nissan kunt bestellen, komt voort uit een Z-familie waarvan we uit de recente geschiedenis de 350Z en 300ZX (verspreid over twee generaties) kennen. Eind jaren zeventig is de 280Z als voorganger aan te wijzen, een auto die op zijn beurt de 260Z en 240Z als ouders had. In deze In het Wild behandelen we de 240Z, een auto die voor de exportmarkten als Datsun werd gevoerd.
De 240Z werd in 1969 naar voren geschoven, een auto waarmee de Japanners de Europese sportwagens van die periode het vuur na aan de schenen trachtten te leggen. Al snel wist de coupé met de kenmerkende lange motorkap een fraaie reputatie op te bouwen. Daar droeg een relatief gunstige prijsstelling uiteraard aan bij, maar ook de techniek waarmee de 240Z ten tonele verscheen wist de handen op elkaar te krijgen.
De 240Z, in Japan als Nissan Fairlady Z verkocht, hielp Nissan het vooral rationele merkimago van zich af te schudden. Schijfremmen voor, onafhankelijke wielophanging en een 150 pk en 198 Nm sterke 2,4-liter zes-in-lijn moest de Europese en Amerikaanse consument over de streep trekken. De topsnelheid van iets boven de 200 km/h en een sprint vanuit stilstand naar 100 km/h in 8 tellen waren haalbaar.
In '74 evolueerde de 240Z in de 260Z, een gemoderniseerde variant met een 2,6-liter zescilinder in het vooronder. Vanaf '74 was de Datsun ook als 2+2 met een 30 centimeter langere wielbasis te krijgen.