De Range Rover P38A: BMW wilde er zo snel mogelijk vanaf, Cornelis Kit zou er best een willen
Geen uitstraling, geen kwaliteit
Een redactielid brengt in de rubriek Guilty Pleasure de voorliefde voor een auto ter sprake die hij wellicht beter voor zichzelf zou kunnen houden. Deze keer: Cornelis Kit over de Range Rover P38A.
Er zijn maar weinig auto’s die bij hun aantreden al worden gezien als tussenpaus. De tweede generatie Range Rover is er zo één. Deze auto – ook wel aangeduid als P38A – staat niet bepaald te boek als het beste wat Land Rover ooit heeft voortgebracht. Daar zijn vriend en vijand het over eens. Sterker nog: dat vonden ze bij Land Rover zelf eigenlijk ook en vooral bij toenmalig Land Rover-eigenaar BMW. Wanneer de Duitsers begin 1994 eigenaar worden van Rover – inclusief Land Rover – krijgen ze P38A erbij in de schoot geworpen, nagenoeg klaar. Nog voordat die eind 1994 op de markt komt, wordt er achter de schermen echter al gewerkt aan updates. Veel groter kan het contrast niet zijn met zijn voorganger, die het maar liefst 26 jaar uithield. Wanneer de tweede generatie verschijnt, is het een weinig revolutionaire auto, totaal niet wat je mag verwachten van een auto die aan de bovenkant van de markt moet acteren. Net als de oer-Range Rover krijgt de tweede generatie een ladderchassis en starre assen. Onder de motorkap wordt een setje dorstige V8’s gebruikt (met naar keuze een cilinderinhoud van 4,0 of 4,6 liter, de laatste incarnatie van de uit 1960 stammende Rover V8) of een BMW-diesel die het amper aan kan. Verder mist de tweede generatie Range Rover ook nog eens de uitstraling die de eerste wel had, zijn stijlverwijzingen ten spijt. En alsof het niet genoeg is, is de kwaliteit van de P38A niet de beste. BMW wil dan ook zo vlot mogelijk van generatie twee af. De auto zou onafhankelijke wielophanging moeten hebben, net als een zelfdragende koets en state-of-the-art motoren van BMW zelf. Het is te veel van het goede om dat allemaal voor een voor 1999 geplande tussentijdse update in de P38A te verwerken en al snel wordt onder BMW-regie aangevangen met een opvolger, de in 2001 gepresenteerde L322.
Lage prijzen met gerede kans op problemen
Maar toch, maar toch. Met zijn kolossale voorkomen maakt hij wel indruk. Hoog boven de rest van het verkeer en met het indrukwekkende geluid van een V8 voel je je helemaal de koning. En het is niet zo dat hij niets kan. Integendeel, ondanks zijn conventionele concept staat hij in het terrein gerust zijn mannetje. De prijzen van gebruikte exemplaren zijn laag; je krijgt ze bijna cadeau, inclusief een gerede kans op problemen. Je betaalt in elk geval echter niet voor de hype, zoals nu bij zijn voorganger. Mijn sympathie heeft hij.