60 jaar MINI - Reportage

Swinging sixties

Mini Classic klassiek
AutoWeek 34 2019
AutoWeek 34 2019

Je leest het in AutoWeek 34 2019

Het is een minuscule auto, maar in technisch opzicht was hij groots. Veel auto’s volgden de technische lay-out van deze stadsrakker, die ruim 50 jaar in productie bleef. Opnieuw vieren we 60 jaar Mini, dit keer met een heel vroege en een heel late versie van het origineel.

In maart 1957 laat Alec Issigonis op briljant eenvoudige wijze aan zijn medewerkers zien wat hij voor ogen heeft: de hoofdconstructeur van de British Motor Corporation (BMC) laat vier stoelen naar zijn kantoor brengen en vijf wielen van een Morris Minor. Vervolgens stelt hij ze zo op dat vier personen op een zo klein mogelijk oppervlak nog lekker kunnen zitten. Dan wijst hij afkeurend naar de 14-inch wielen. “Waarom hebben jullie in vredesnaam zulke grote wielen nodig? Dit formaat is toch ook goed?” vraagt hij hun terwijl hij zijn hand laag boven de grond houdt. De ingenieurs pakken er een meetlint bij en stellen vast dat de auto op 10-inch wielen moet komen te staan. Het fundament voor de toekomstige Mini, project ADO 15, is gelegd.

In een restaurant heeft de constructeur op dat moment al wat voorbereidend werk verricht, op een tafellaken. Daarop schetst hij wat hij voor ogen heeft, namelijk het karretje met vier zitplaatsen dat later wereldberoemd zou worden. Issigonis mag het tafellaken meenemen, hij maakt het vervolgens vast aan een tekenbord op de ontwerpafdeling: het is het geboortemoment van een kleine auto die in de zomer van 1959 het levenslicht zou zien en een mijlpaal in de geschiedenis van de auto zou worden. Zijn concept met voorwielaandrijving en dwarsgeplaatste motor werd later de norm in de auto-industrie, in tal van segmenten. Officieel luisterde de kleine naar de naam Morris Mini Minor toen hij in augustus aan de wereld werd voorgesteld. Hij werd ook geleverd als Austin Seven.

Het witte exemplaar dat vandaag voor ons klaarstaat, met het legendarische kenteken 621 AOK, is de allereerste Mini die ooit van de band rolde. Zijn rode broertje, een Mini Cooper 1.3i, deed in 2000 het licht uit in de fabriek. Er werden in totaal 5.387.861 Mini’s gebouwd, in een tijdsbestek van 41 jaar en twee maanden. De enige auto die het qua productieperiode kan opnemen tegen de Mini is de VW Kever.

NIET OPGESLOTEN

De dwerg weet nog steeds te verrassen. Dat geldt met name voor de oerversie uit 1959, toen de Queen pas zeven jaar op de troon zat en het eerste Beatles-album nog vier jaar op zich zou laten wachten. Als je plaatsneemt op de dunne stoeltjes, doet niets denken aan auto’s uit de jaren 50. Door de grote ruiten oogt het binnenin lekker ruim en het compacte zitmeubilair zorgt ervoor dat schijn niet bedriegt in dit geval. Het traditionele dashboard is door een plank vervangen, de korte motorkap lijkt maar een paar centimeter voor je voeten te eindigen. En je voelt je helemaal niet opgesloten in dit krappe interieur. Dan starten we de motor: we draaien de contactsleutel 90 graden, drukken op een rubberen knop tussen de stoelen en vervolgens komt de 850 cc kleine viercilinder tot leven. We leggen de niet gesynchroniseerde eerste versnelling in en geven gas. Al na de eerste meters ervaren we het klassieke Minigevoel, dat voor een constante grijns op je gezicht zorgt. Dit is rijplezier in een gedistilleerde vorm.

ALS EEN TENNISBAL

Dankzij de directe besturing worden stuurbevelen tot op de millimeter nauwkeurig uitgevoerd, de rubberen veren laten de Mini als een tennisbal over oneffenheden in het wegdek hobbelen. De Mini-ontwerpers hadden een maximaal ruimteaanbod en een laag gewicht (620 kg) hoog op de agenda staan, net als een reductie tot het wezenlijke en de keuze voor simpele oplossingen.

Comfort stond daarentegen niet hoog op de prioriteitenlijst. Het lage gewicht zorgt ervoor dat de vroege Mini’s zo’n montere indruk maken, zelfs met 34 pk is dat gevoel te realiseren. Experts stelden indertijd vast dat je met een Mini maximaal 70 procent sneller van A naar B kon rijden dan met een conventionele kleine auto – afhankelijk van het soort weg. Voor Issigonis ging het echter vooral om een optimale ruimtebenutting. De auto moest exact 2,67 meter lang zijn, zo had hij berekend – zonder motor welteverstaan. Daarmee moest de totale lengte volgens zijn berekeningen uitkomen op 3,05 meter. Oftewel, de techniek, de bagage en vier personen moesten worden ondergebracht op een oppervlak van 4,27 vierkante meter.

En dat bleef zo in de 40 jaar die daarop volgden. Uiteraard werden in de loop der jaren tal van details veranderd, wat ook hard nodig was. Maar het concept, de vorm en de technische basis hebben de hoogteen dieptepunten van de Mini-carrière doorstaan. Issigonis had een transportmiddel voor de arbeidersklasse voor ogen, die het toen financieel zwaar had. Toch sprak de Mini al in de eerste jaren ook heel andere doelgroepen aan. In de autosport viel deze bochtenkunstenaar zeer in de smaak en al snel ontdekte ook Europa’s elite dat dit een heel charmant karretje is. En raceautobouwer John Cooper wist Issigonis over te halen ook een paar sportievere varianten te ontwikkelen. Deze sterkere Mini Coopers waren buitengewoon succesvol op de rallypaden en de circuits (zie kader).

NEOKLASSIEKER

Ondertussen stelde moederbedrijf BMC in de jaren 60 alles in het werk om munt te slaan uit de Mini-reeks met nieuwe uitvoeringen, van een deftige versie tot een pick-up, maar die wisten niet de beoogde winsten te realiseren, zoals concurrent Ford narekende. De kleine lieveling zorgde voor rode cijfers. Dat was voor de nieuwe Mini-eigenaar British Leyland genoeg om eindelijk afscheid te nemen van de verouderde dwerg. Althans, dat was het plan, maar liefhebbers bleven hem trouw, tot in de magere jaren 80 aan toe. Hierdoor kreeg de Mini uiteindelijk een tweede leven.

Weer was het John Cooper die het model een duwtje in de rug gaf. Hij wist de toenmalige concern bazen van Rover ervan te over tuigen dat het de moeite waard was de Mini-cult nieuw leven in te blazen. De oude Mini was nu een neoklassieker, met wat uiterlijke updates en een katalysator die de uitstoot binnen de perken hield. En natuurlijk zorgde ook de input van Cooper voor een boost van de verkopen. Alle maatregelen wierpen hun vruchten af. Nadat in 2000 de productie was stopgezet, kwam BMW – dat inmiddels eigenaar was geworden van het merk door de Rover-overname – met een opvolger.

Dat de laatste originele Mini al bij zijn geboorte in 2000 een oldtimer was, zal uiteraard geen verbazing wekken. Hij lijkt als twee druppels water op zijn 41 jaar oudere voorvader. Hij was slechts voorzien van wat dikkere spatborden, wat meer versiering zoals Cooper-strepen op het motorkapje, en iets grotere ramen aan de zijen achterkant. Maar verder was dit karretje eigenlijk nog helemaal zichzelf. Als je echter een blik werpt op het interieur, ben je verbaasd: een compromisloos spartaans binnenste heeft plaatsgemaakt voor een verbazingwekkende hoeveelheid luxe.

Voorin zien we een echt dashboard met een verzameling meters, een leren stuurwiel met airbag, zijruiten die worden opengedraaid in plaats van -geschoven en dikke sportstoelen – het oogt erg fraai, maar het staat ook nogal haaks op het oorspronkelijke concept, want ze maken van dit ruimtewonder een 2+2-zitter.

KENMERKEND

Schokkend zijn ook de veranderingen in de motorruimte. De kenmerkende SU-carburateur is vervangen door elektronische inspuiting, de radiateur en de ventilator hebben hun vaste plekje links naast de motor verruild voor een plek direct achter de grille. Dit was een gevolg van aangescherpte geluidsnormen. Zodra je de motor echter start, ben je direct weer gerustgesteld. Het bekende gebrom van de A-serie-motor is er nog steeds. Weliswaar wat minder prominent, maar het blijft een kenmerkend geluid. De eerste versnelling kraakt niet meer, die is nu ook gesynchroniseerd. De transmissie huilt echter als vanouds. Het belangrijkste verschil komt bij het rijden naar voren.

Ten opzichte van de oer-Mini zijn de prestaties van de 1,3-liter met 63 pk bijna stormachtig te noemen. Bij het wegrijden kun je zelfs de wielen (nu in de maat 13 inch) laten doorslaan. En hoewel de nieuwe Mini nog altijd van richting verandert als een geïrriteerde wesp, vergt het sturen nu een grotere krachtsinspanning. In bochten blijft hij zo snaarstrak op de weg liggen, dat je ook vandaag de dag nog spontaan een rally beleving krijgt. Welkom zijn ook de betere remmen. Bovendien zit je aanzienlijk comfortabeler en blijft het geluidsniveau op de snelweg acceptabel dankzij de langere overbrenging. En zo is het tijd voor een gewetensvraag: zouden we de ‘nieuwe’ Mini verkiezen boven het oorspronkelijke exemplaar? Het antwoord is tweeledig: de nieuwste Mini is zonder twijfel de beste Mini, maar de oer-Mini is de pure Mini. En dan smaakt hij ons puur toch het best.

Verder lezen?

Dit artikel is gratis te downloaden in PDF-formaat. Hiervoor maak je eenmalig een AutoWeek account aan, waarna je onbeperkt uit het AutoWeek archief kunt downloaden.

Inloggen of Registreren