Een tocht langs historische tankstations - Reportage

Hier vind je nog tankstations van toen

Historische tankstations
Historische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstationsHistorische tankstations

Get your kicks on the Dutch Route 66. Huh ...? Met een beetje fantasie vertoef je al snel in Amerikaanse sferen wanneer je op zoek gaat naar de schaars overgebleven historische tankstations van Nederland. De benzinepaleizen die tussen de jaren dertig en vijftig werden gebouwd, waren vrijwel allemaal naar Amerikaans voorbeeld gemodelleerd.

Er zal nog wel behoorlijk wat tijd overheen gaan, maar als het elektrisch rijden zich daadwerkelijk doorzet wordt elke Nederlandse benzinepomp vroeg of laat een "gepasseerd station". Die transitie  lijkt zich nu in sneltempo te voltrekken, maar eigenlijk bevindt de olie- en benzinesector zich al ruim een halve eeuw in woelig vaarwater. Vergeleken bij de vaak grillige koerswijzigingen uit het verleden verloopt de huidige EV-omschakeling nog tamelijk gemodereerd. De mokerhamers van de vooruitgang werden vele malen rigoureuzer gehanteerd na de oliecrisis van 1973, toen maar liefst 6.000 tankstations - de helft van het totale bestand in 1970 - ten prooi viel aan de vandalistische afbraakwoede van die tijd. Over de historische waarde en de esthetische pracht van al die monumentale benzinepaleizen werd geeneens nagedacht. De sloopkogels deden hun verwoestende werk zonder dat er ook maar een seconde werd  stilgestaan bij de gigantische hoeveelheid architecturaal erfgoed dat werd vernield.

De decimatie van het aantal tankstations ging onverminderd verder in de jaren tachtig en negentig door de invoering van strengere milieu- en veiligheidseisen. Die betekenden de nekslag voor nog eens duizenden pomphouders die de torenhoge saneringskosten niet meer konden opbrengen en daardoor hun dorpsfiliaal moesten sluiten. Ook dat waren meestal de kleine familiebedrijven met een ontstaansgeschiedenis van vele generaties en een authenticiteit die bevroren lag in een eerdere tijd. Gezien de enorme kaalslag die er de voorbije decennia heeft plaatsgevonden, mag het daarom een mirakel heten dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed alsnog 28 (!) tankstations uit de jaren dertig en vijftig van de ondergang wist te redden. Slechts een handvol van die historische panden bleef trouw aan de pomp, al de rest kreeg een totaal andere herbestemming. Maar de architecturale oorsprong bleef door de beschermde status grotendeels behouden, wat voor het afbraakzuchtige Nederland tamelijk uniek mag genoemd worden.

Eigen huisstijl

Bij de hedendaagse brandstofketens verliep de afrekening met het verleden evenmin zonder slag of stoot. Geconfronteerd met steeds verder teruglopende inkomsten gingen de oliemaatschappijen in razendsnel tempo over op de bouw van efficiënte zelfbedieningsstations. Die moesten de daling van de brandstofverkoop compenseren met hun omzet in de tankstation-shops. Dat de supermarktisering van de kwijnende tankbranche veeleer een versaaiing dan een verfraaiing heeft opgeleverd, kunnen we dagelijks met eigen ogen constateren. In architecturaal opzicht is een tankstation een tweederangs ontwerpopdracht geworden. Vanwege de steeds kleinere winstmarges moet het gestandaardiseerde ontwerp nog maar aan drie criteria voldoen: goedkoop, zakelijk en efficiënt. Een triptiek van gekloonde monotonie, want over de vormgeving lijkt niemand zich nog druk te maken. "Wat dat betreft heeft de branche een U-bocht van honderdtachtig graden gemaakt", zegt Miel Citroen, de beheerder van het Esso-archief, die al twee decennia bezig is met het archiveren, rubriceren en digitaliseren van de gigantische foto- en memorabilia-collectie die ligt opgeslagen in de Botlek-raffinaderij. Hoewel de 87-jarige Spijkenissenaar zijn levenswerk nog steeds als een uit de hand gelopen hobby beschouwt, staat hij al jaren bekend als dé encyclopedist van de Nederlandse oliegeschiedenis.

"In de jaren dertig en vijftig van de vorige eeuw hadden alle grote maatschappijen een eigen huisstijl die grotendeels geïnspireerd was door de benzinepaleizen uit de Verenigde Staten. Eigenlijk begon die onderlinge concurrentiestrijd in de vroege jaren 20 toen het autogebruik in Nederland hand over hand begon toe te nemen. Tussen 1920 en 1930 steeg het aantal kentekenregistraties van een schamele 11.000 naar maar liefst 113.000 en daar werd door de oliemaatschappijen natuurlijk gretig op ingespeeld", benadrukt Citroen, die uit zijn archieflades een aantal prachtige zwart-wit voorbeelden tevoorschijn tovert van Standard Oil en Esso-stations die destijds in sneltempo langs de Nederlandse rijkswegen werden gebouwd. "Begin jaren dertig waren er naar schatting al 5.000 pompen in gebruik, wat neerkwam op een pomp per dertig auto's. De rivaliteit van de verschillende merken was bikkelhard: werkelijk alle middelen werden uit de kast getrokken om automobilisten te lokken. Er kwamen luifeloverkappingen tegen de regen, met steeds meer elektrische pompen ter vervanging van de onhandige handpompen, en ook de klantvriendelijke service aan de pomp werd een belangrijk middel om het merkimago te verbeteren. Elk tankstation had keurig geüniformeerde en degelijk opgeleide pompbediendes, die tijdens de tankbeurt meteen ook je olie en bandenspanning controleerden en al dan niet je voorruit schoon maakten. Iedere maatschappij liep zich het vuur uit te sloffen om zo deftig mogelijk voor de dag te komen. Ofschoon de Nederlandse overheid nog wel probeerde om de wildgroei aan benzinepompen enigszins te beteugelen, raakte de markt compleet verzadigd. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam hieraan abrupt een einde."

Blik-vangers

In het Nederland van de na-oorlogse wederopbouw nam het democratiseringsproces van de auto pas echt een hoge vlucht waardoor het voor de oliemaatschappijen nog belangrijker werd om zich van elkaar te onderscheiden. De verschillende merken voerden felle concurrentie, waarbij de tankstations niet alleen dienden als datgene waar ze voor bedoeld waren, maar ook als reclame-uiting voor het merk dat men verkocht. In plaats van de verkoop van hun producten aan de handel over te laten, fungeerde de oliemaatschappij als directe verkoper.

"Het commerciële succes van een tankstation stond of viel met de vorm en de zichtbaarheid", benadrukt Miel Citroen. "Tanken was - en is nog steeds - een moeilijk definieerbare, bijna impulsieve gevoelsactie. De passerende automobilist beslist in een split second of hij stopt of doorrijdt. De visuele aantrekkelijkheid van het tankstation werd in de jaren vijftig als een cruciale factor beschouwd om die dynamiek te stimuleren. Een aantal gerenommeerde architecten werd daarom onder de arm genomen om de merkidentiteit van de pompstations in een duidelijk herkenbare architectuur te gieten: Sybold van Ravesteyn ontwikkelde de bouwstijl van alle Fina-stations, Esso vroeg Willem Dudok voor het ontwerp van de 112 karakteristieke stations die naar hem werden vernoemd en Shell vertrouwde z'n merkconcept aan Arthur Staal toe. Tankstations werden daardoor in de meest letterlijke zin de 'blik-vangers' van het alsmaar toenemende autoverkeer", aldus Citroen, die als representatief voorbeeld een schaalmodel toont van een Dudok-station uit de beginjaren 50. "Dit is inderdaad een exacte kopie van de pomp die vroeger langs de A2 bij Vinkeveen stond", mijmert onze Esso-gids, die zichtbaar ontroerd de stoffige maquette door z'n gerimpelde handen laat glijden. "Toen dit station in 1995 op een gigantische dieplader naar het Autotron in Rosmalen werd verhuisd, haalde dat de voorpagina's van alle kranten. Het was veruit de beste publiciteitsstunt die ze bij Esso ooit hebben bedacht. De NOS-beelden van dat logistieke huzarenstukje gingen werkelijk de hele wereld over. In 2004 werd het station nogmaals verhuisd, toen naar het nationaal automuseum van Raamsdonksveer. Met een aantal collega's van het Esso-archief hebben we toen het station helemaal ingericht zoals het er in 1953 uitzag. Pas veel later ben ik me beginnen realiseren dat door deze acties - en alle publiciteit eromheen - eigenlijk de hele restauratiegolf op gang is gekomen. Indirect was dat de katalysator waardoor alle betrokken instanties wakker werden geschud. Voor die tijd werden al die verwaarloosde pompen voornamelijk gebrandmerkt als hét rampsymbool van energieverspilling en milieuvervuiling. Of als een relict van de plaatsvervangende vijand: de auto.  Dit was zonder meer het omslagpunt in de publieke opinie. Plots was het in toenemende mate salonfähig om ook deze industriële architectuur als beschermd erfgoed te klasseren. Maar die mentaliteitsomslag heeft lang op zich laten wachten. Té lang eigenlijk. Slechts twee Dudok-stations hebben de beeldenstorm van de jaren zeventig overleefd. Naast het museumstuk op het terrein van de Toyota-importeur, staat er ook nog eentje op de Turfsingel in Groningen. Al de rest is platgebulldozerd."

Dominee en koopman

Alle erfgoedstations werden gebouwd voordat de Nederlandse snelwegen een landelijke dekking kregen. Het is dan ook geen verrassing dat we een van de oudste benzinepompen zomaar p(l)ompverloren aantreffen in Schipluiden, het zelfverklaarde openluchtmuseum van Midden-Delft dat al jarenlang zijn best doet om zich te barricaderen tegen de moderniteiten van de oprukkende randstad. De felgele, gietijzeren Shell-pomp - waarvan het eerste exemplaar al in 1920 naast hotel Pabst in Zeist werd geïnstalleerd - ziet eruit alsof ze nog dagelijks klandizie verwelkomt. "We mopperen misschien iets te makkelijk over het feit dat alle hedendaagse benzinepompen op elkaar lijken, maar eigenlijk was dat in de beginperiode van de eerste straatpompen ook al het geval", zegt Rutger Booij, die samen met collega-journalist Bas de Voogd een fascinerend boek schreef over de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse benzinedistributie (Van Blik naar Pomp, ISBN 9789061006886).

"De gerestaureerde Shell-pomp langs de Gaag in Schipluiden was destijds een opvallende uitzondering wat betreft de vormgeving. De ontwerper was Willem-Hendrik Gispen, een industrieel ingenieur die eveneens geïnteresseerd was in Gotische bouwkunst. Hij combineerde de moderne techniek van de jaren twintig met een paar prachtige stijlelementen uit de late Middeleeuwen. In de achtkantige zuil, met bovenop een ornament met een Franse lelie en een eivormige bol in opaalglas, brandde 's avonds een lamp. Vermoedelijk was het ontwerp te duur voor een grote serieproductie, want veel werden er niet van gemaakt."

Volgens Rutger Booij werd de fraaie kroonpomp - die overigens op de erfgoedlijst van de gemeente als "straatmeubilair" wordt aangeduid - na de Tweede Wereldoorlog voornamelijk gebruikt als gasoliepomp voor passerende groenteschuiten. "Toen de vrachtvaart ophield, werd de installatie alleen nog gebruikt door boeren uit de omgeving die er goedkope brandstof voor hun tractoren kwamen tanken. In de jaren zeventig raakte de pomp voorgoed in onbruik, maar gelukkig werd ze heel snel gerestaureerd en daarna weer teruggeplaatst op zijn oorspronkelijke locatie."

Schipluiden mag dan een perfect toonbeeld zijn hoe je industrieel erfgoed zonder detonerende landschapsdevaluatie kunt integreren in een reeds beschermd dorpsgezicht, maar er zijn voorbeelden bij de vleet waarbij de reconversie beduidend minder rimpelloos verliep. Jarenlang stond het voormalige Q8-station langs de vroegere Rijksweg naar Vught naar Eindhoven te verkrotten onder een laag Graffiti, terwijl het toch al sinds 2003 tot Rijksmonument was verklaard. Pas in 2009 werd door de gemeente Den Bosch, de provincie Noord-Brabant en het Rijk een gezamenlijk budget van 800.000 euro uitgetrokken voor de restauratie van het historische Shell-station uit 1933, dat toentertijd als een prototype van het Nieuwe Bouwen werd beschouwd; een architectuurstroming die in het verlengde lag van de Duitse Bauhausschool. Tijdens de inhuldiging werd door alle hoogwaardigheidsbekleders uitvoerig gewezen op het historisch belang van de reddingsactie, maar in werkelijkheid kwamen alle overheidsinstanties pas over de brug toen er een herbestemming was gevonden die rendabel was - in dit geval een ICT-kantoor als nieuwe huurder. Een patroon dat we herhaaldelijk zagen terugkeren bij nog tal van andere erfgoedstations, want ondanks alle borstklopperij van de plannenmakers, is het behoud en de instandhouding van het historisch patrimonium niet langer alleen maar een daad van cultuurbehoud. Anno nu is het tevens een belangrijke vestigingsfactor geworden voor bewoners, instellingen en bedrijven, waardoor de investering op termijn flink geld kan opleveren. Als puntje bij paaltje komt is elke Nederlander toch nog steeds dominee en koopman tegelijk.

Tijdloze architectuur

Want elke beschaving breekt tenslotte af wat ze heeft opgebouwd, tenzij er een functionele herbestemming wordt gevonden die het behoud van het verleden rechtvaardigt. Snelle successen zijn er echter weinig in de wereld van de erfgoedstations waar de restauratie in de meeste gevallen wordt voorafgegaan door een langdurige periode van leegstand, verval en verloedering. Wat het nóg duurder maakt om alles weer in z'n oorspronkelijke glorie te doen herrijzen. Sinds de 2008-crisis in de bouw- en vastgoedmarkt is het aantal leegstaande gebouwen tot een nieuwe recordhoogte gestegen en dat maakt het steeds moeilijker om investeerders te vinden voor kostbare restauratieprojecten met een twijfelachtige toekomst. Al bestaan er nog steeds uitzonderingen.

“Voor de reconversie van het voormalige service-station aan de Larenseweg, dat in 1953 in opdracht van Shell werd gebouwd, was een budget van ruim een miljoen euro gemoeid, maar die investering heeft zich inmiddels dubbel en dwars terugverdiend”, zegt vastgoed-belegger Pieter Hanegraaf, die al jaren gespecialiseerd is in het opkopen en renoveren van historische gebouwen in het Hilversumse. “Bij herbestemming is de belangrijkste vraag: hoe houd je zo'n historisch pand waardevol? Voor de meeste bedrijven die op zoek zijn naar een markante locatie is de gunstige ligging en de bereikbaarheid meestal een doorslaggevende vestigingsfactor. Plus dat het gebouw moet voorzien zijn van alle moderne kantoorfaciliteiten. Dat wil geregeld nog wel eens botsen met de strenge regeltjes van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, want die willen het liefst dat er helemaal niéts wordt veranderd”, lacht Hanegraaf. “Elke verbouwing gaat gepaard met het sluiten van compromissen. Een gedeeltelijke vernieuwing of modernisering is vaak noodzakelijk om met zo'n historisch pand de vertaalslag naar de toekomst te maken. Dat zo'n transformatie niet ten koste hoeft te gaan van de cultuurhistorische context, is met de prachtige renovatie van dit voormalige Shell-station wel overduidelijk bewezen. Wat hier in samenwerking met adviesbureau Fresh Forward is gerealiseerd, zou als vitrine kunnen dienen voor elk herbestemmingsplan!”

Het klapstuk van onze pomp-queeste hebben we tot het laatste bewaard. Snel door naar Nijmegen. Of beter gezegd: naar Orbit city, want het voormalige Auto Palace-station lijkt zo te zijn weggelopen uit een science fiction-aflevering van de Jetsons. Met dat verschil dat die animatieserie pas in de jaren zestig werd geproduceerd, terwijl het voormalige Texaco Station al in 1936 werd gebouwd. Wat nog nadrukkelijker bewijst hoe ver deze architecturale parel z'n tijd vooruit was! Na ingrijpende wijzigingen in het stratenplan kwam het pompstation na de Tweede wereldoorlog echter midden in een woonwijk te liggen, waardoor het niet meer rendabel was. Het markante gebouw met z'n schotelvormige luifel en metershoge lichtmast was het eerste pompstation in Nederland dat werd toegevoegd aan de Rijksmonumentenlijst, maar ook pas nadat het - onvoorstelbaar genoeg - jarenlang met sloop werd bedreigd door nieuwbouwplannen in de wijk.

Dit artikel verscheen eerder in GTO Magazine nr. 1 uit 2017. 

Lezersreacties (25)

Reageren

Maak melding van misbruik

Let op! Deze functie is niet bedoeld om zelf een commentaar toe te voegen. Optioneel kun je er een opmerking bij plaatsen.

Er is iets mis gegaan. Probeer het later nog eens of e-mail ons.