Renault 8

Als opvolger van de Dauphine stelde Renault in juli 1962 de '8' voor. Net als zijn voorganger, waarop hij deels was gebaseerd, lag ook nu de motor achterin en dreef de achterwielen aan. Nieuw waren de schijfremmen rondom - een noviteit voor een auto in de compacte klasse. De 'R8' kwam met 956 cc viercilinder die goed was voor 44 pk bij 5200 tpm. Een sterkere versie volgde in 1964: de Renault 8 Major, die dankzij een vergrote cilinderinhoud (1108 cc) 50 pk bood.

Een echt krachtige versie was de Renault 8 Gordini die onder meer dankzij zijn 1255 cc-motor opgevoerd was tot een vermogen van 90 pk (vanaf 1967 zelfs 100 pk). De altijd blauw gelakte Gordini kwam bovendien met een stevig aangepaste wielophanging en een close ratio vijfbak. In tegenstelling tot de gewonere Renaults 8 was het dan ook een serieus sportwagentje. In 1965 werd de 8 Major vervangen door de Renault 10, die ook uiterlijk wat werd aangepast. Datzelfde jaar verscheen er een bijzondere optie in de lijst: een elektromechanische automaat die door Jaeger was ontwikkeld en zonder koppeling werkte. De drie versnellingen konden worden ingeschakeld door eenvoudigweg op knoppen op het dashboard te drukken. Drie jaar later, in 1968, werd een groot gedeelte van die aanpassingen ook doorgevoerd in de bestaande 8-reeks. De 8S die daarbij tevens werd geïntroduceerd leverde 60 pk. In 1971 werd de productie gestopt, maar de auto was in zo'n ruime mate gebouwd dat Renault ze nog bijna twee jaar aan kon bieden.

Saillant detail is dat Alfa Romeo Renaults 8 onder licentie in Italië bouwde. En ze waren trouwens niet de enige. De 8 werd ook tot 1970 in Bulgarije gebouwd en zelfs tot en met 1976 in Spanje. Als Dacia 1100 bouwde men in Roemenie tenslotte 8-jes tussen 1968 en 1971.