Automobiele klassiekerdromen van €20.000 in 2019

Citroën CX 2000 (voor facelift)

Het leven van een autoliefhebber bestaat voor een groot deel uit dromen. Dromen op occasion- en klassiekersites, dromen over je volgende auto, dromen over die verwarmde garage, dromen over de hoofdprijs in de loterij … Op de AutoWeek-redactie gebeurde in 2019 op alle bureaus stond een zak met 20.000 euromunten. Om stuk te slaan op een youngtimer of klassieker naar keuze. Dit zijn de automobiele klassiekerdromen die wij het liefste op onze oprit zouden parkeren.  

Marco Gorter - Ford Focus RS (2002)

Dit moet wel de gemeenste vraag van het jaar zijn. Voor €20.000 een youngtimer kopen betekent zoveel keuze, en tegelijkertijd kan er heel veel niet! Maar een eerste generatie Ford Focus RS, dat lukt binnen het budget. Met wat moeite, want door de gelimiteerde oplage moet je hem waarschijnlijk in het buitenland zoeken. Dat is hij echter waard. De eerste Focus RS is in alle opzichten bijzonder. De tweeliter turbomotor is bijvoorbeeld alleen gebruikt in deze auto en is er nog eentje van de oude stempel: héél veel niets en dan héél veel alles. Versnelling, geblaas, torque steer: bij 3.500 toeren krijg je het allemaal voor de kiezen. Met 215 pk bovendien nog altijd respectabel snel. Toch is dat niet wat je bijblijft als je er weleens één hebt gereden. Dat is namelijk het onderstel. Van de Brembo-remmen en Sachs-schokdempers tot de OZ Racing wielen en het Quaife-sperdifferentieel: alles werkt samen om de Focus RS te laten sturen zoals geen andere voorwielaandrijver uit zijn tijdperk. De auto was zó over-engineered dat Ford hem bewust geen ESP of tractiecontrole meegaf. Als je hem in de sloot weet te leggen, ben je hem ook gewoon niet waard. De spanning van de wetenschap dat je het écht allemaal zelf zult moeten rooien, vind ik persoonlijk erg aantrekkelijk aan de auto. Dat, én het uiterlijk dat in goede Ford-traditie precies balanceert op het randje van goede smaak.

Cornelis Kit - Rover P5 (1967)

Droomauto’s heb ik niet, evengoed spoken er wat modellen door mijn hoofd die, wanneer ik ze zie, enige hebberigheid oproepen. De Rover P5 neemt daarbij de koppositie in, de poor man’s Rolls-Royce. Het liefst een vroege P5B (met V8) van vóór de periode dat ze met tegenzin in elkaar werden geschroefd door gedemotiveerd Leyland-personeel. Met zijn grote grille, hoge taillelijn en relatief kleine ramen imponeert de P5 nog altijd. Naast een Rolls-Royce is het een eenvoudig massaproduct, maar dankzij het dikke tapijt, de grote leren fauteuils voor- en achterin en vooral ook het grote walnotenhouten dashboard met de uitstraling van een dressoir heeft de Rover evengoed veel weg van een rijdende herensalon. Door de jaren heen is Rover altijd bezig geweest de P5 te verbeteren. Zo kreeg hij bijvoorbeeld schijfremmen en stuurbekrachtiging en het uit 1958 stammende model was in 1967 eigenlijk al over zijn houdbaarheidsdatum heen toen Rovers eigen zes-in-lijn plaats maakte voor de oorspronkelijk door Buick ontwikkelde aluminium 3,5-liter V8. Daarmee begon hij aan zijn tweede jeugd. Bij de motorenwissel vervielen de grote glimmende wieldoppen ten faveure van sportief ogende Rostyles die het klassieke Rover-ontwerp een scherp randje geven. Een sportieve auto is het er niet van geworden, dat is ook nooit de opzet geweest. Anno nu is het gewoon een geweldige tijdscapsule waarmee je (voor minder dan €20.000) helemaal onthaast op pad kunt.

Van onze partner
Besparen op je autoverzekering?
Kijk dan via Independer.nl naar de meest aantrekkelijke verzekering voor je auto. Eenvoudig via het kenteken! Vergelijk nu voor de scherpste autoverzekering

Jan Lemkes - BMW 7-serie (1994)

BMW 740i 1994

Als klein jongetje stond ik al te kwijlen bij de lichtpaarse 7-serie die de buurman van mijn opa en oma in de jaren 90 kennelijk nieuw kocht. Mijn verfijnde smaak zat er blijkbaar al vroeg in, want het model liet me niet los. Bij de E38 7-serie zit de schoonheid niet in fraaie details of wulpse rondingen, maar in perfecte verhoudingen. Een strakke, lage schouderlijn, een korte overhang en een fantastische kont die geen enkele moeite doet om zijn breedte te verbergen: dit is wat mij betreft de mooiste sedan ooit gebouwd. Begin 2015 was het zover en kocht ik een BMW 728i uit 1998. Nou ja, ‘kocht’ … in feite ruilde ik hem voor de niet al te beste 325i die ik destijds reed. Dat deze 728i niet veel soeps was, kwam al snel aan het licht. Met vier ton op de klok, verschillende stevige beschadigingen en een afgetakeld onderstel was er eigenlijk geen redden meer aan, maar voor een paar dure maanden mocht ik mij als twintiger de eigenaar van een heuse toplimousine noemen. Dat was genieten, maar tegelijkertijd deden de vele gebreken stevig afbreuk aan het rijgenot. Met het hier gestelde budget zou ik het E38-avontuur overdoen, maar dan goed. Voor 10 tot 15 mille koop je een prachtig, laat exemplaar met alle gewenste opties en in een kleur naar keuze. Die auto zou ik vervolgens direct doorsturen naar een specialist om hem helemaal in orde te laten maken, waarmee de rest van het budget gegarandeerd een goede besteding krijgt. 

Nic de Boer - Studebaker Champion Starlight Coupe (1950)

Studebaker Champion Starlight Coupe

Zet voor dat bedrag bij mij maar een Studebaker Champion Starlight Coupe voor de deur. Met de bullet nose natuurlijk; want dat hebben niet alle bouwjaren – maar voor mij is het wel een must have. Het is een Amerikaan uit de eerste naoorlogse jaren waaraan je kunt afzien dat de herwonnen vrijheid en welvaart wordt gevierd; wég met de saaie zakelijkheid. Hij is nog uit de tijd van vóór de zwaar verchroomde landjachten; maar vanuit het aura van deze auto schemert al door dat die trend niet lang meer op zich laat wachten. De verplichte V8 voor een Amerikaan is in dit geval een zes-in-lijn, waaruit nog geen honderd pk komt. Ik koop hem puur op het uiterlijk want een lekker scherpe rijmachine is het vast niet. Bullet nose of niet, uiteindelijk gaat het om de achtersteven: de wraparound achterruit doet sterk denken aan de ramen van de cockpit van een vliegtuig; gevolgd door een enorm lange achterklep. Ziet er sensationeel uit. En hoewel ik doorgaans iemand ben die houdt van hoekige, strak gelijnde auto’s, ligt deze ostentatief vormgegeven Studebaker bij mij prettig op het netvlies. Op zomerdagen zou ik er zachtjes mee over binnenwegen toeren. Met raampje open en armpje naar buiten cruise ik van tankstation naar tankstation. En natuurlijk moeten we er mee naar het hamburgerrestaurant; en dan het liefst met een dame naast me op de voorbank die – bij gebrek aan autogordels - onderweg steeds en stukje dichter tegen me aan schuift. Ik wil er eentje in een typisch jaren 50-kleurtje. Pastelgeel ofzo.

Frank Jacobs - Citroën Méhari (1968)

Ik heb geen klassieker, al is het maar omdat ik de ruimte ervoor ontbeer. Maar als ik er tien kwijt kon, zou ik er tien hebben en ik weet ook vrij precies welke. De lijst wordt aangevoerd door de Citroën Méhari; alleen al omdat het dé auto is van het Zuid-Frankrijk van de jaren zeventig, de plek en tijd waar je me te allen tijde heen mag beamen: aller, non retour. Ik werkte dan ook een aantal jaren op campings in die regio en daar had ik een Méhari als dienstwagen. Aan het begin van het seizoen haalde ik alles wat los kon (bijna alles dus) eraf. Een keer in de week reed ik naar de grote stad om boodschappen te doen. Daar was het parkeren betaald, maar ik had geen voorruit om het bonnetje achter te leggen. Maar hé, de gendarmes hadden geen ruitenwisser om hun bonnetje achter te klemmen, dus een bekeuring ontving ik nimmer. 

Inmiddels woon ik weer aan de kust, zij het ditmaal niet bij de Middellandse Zee, maar aan de Noordzee. Toch: daar hoort een Méhari bij. Maar dan wel een oudere, dus de eenvoudigste versie met dat trapeziumvormige Eend-klokje. Olijfgroen, oranje of beige. Hond achterin (ik heb katten, maar die blijven niet zitten) en hup het strand op: niets meer aan doen. Maar helaas, Méhari’s zijn bijna onbetaalbaar geworden. Bovendien heb ik geen ruimte en geen hond, dus zal het altijd een droom blijven. Beam me up, Scotty. Terug naar de Côte d’Azur!

Van onze partner
Auto nodig of wil je je auto delen?
Voor beide opties kun je terecht bij het autodeelplatform Snappcar! Je kunt zo in de buurt op twee manieren geld besparen! Ook vind je klassiekers en youngtimers in de collectie auto's.

Stéphan Vermeulen - BMW M3 (1994)

BMW M3 E36 sedan

 

Het liefste zou ik een BMW M3 E30 kopen, want dat is al mijn droomklassieker, zo lang ik me interesseer voor oudere auto’s. Maar die legendarische eerste M3 vind je niet met ‘slechts’ €20.000 te besteden. Wat blijft er dan over mij? Een Volkswagen Golf GTI 16V of G60, de rapste versies van de tweede generatie staan ook hoog op mijn verlanglijstje. Vergis je niet, nette exemplaren daarvan gaan ook al richting de 20k, maar ik vind dat ik deze kans moet aangrijpen om dicht bij mijn droom te blijven. En daarom wordt het een M3 E36 sedan. Aanvankelijk kon je de tweede generatie M3 alleen als coupé krijgen, later verscheen hij ook als vierdeurs. Een auto die voor een M3 vrij ingetogen oogde en ik ben altijd al meer van de sedans dan van de coupés geweest. Niet al te opvallend, maar wel serieus snel, daar houd ik van. De E36 oogt niet zo ‘oud’ als een BMW 3-serie van de generatie ervoor, maar hij heeft nog wel dat lekkere compacte en handzame van de E30. Bovendien heb je dan wél een zescilinder, en qua geluid gaat er natuurlijk niets boven een zes-in-lijn. Daarom mag deze achterwielaandrijver met 321 pk mijn garage vullen. Het kan nog overigens nog maar nét voor het bedrag dat ik mag besteden ...

Damiaan Hage - Citroën CX (1974)

Mijn uitgangspunt: als ik zoveel geld stuk sla, wil ik wel klaar zijn. Dus geen ‘project’ in huis halen, maar een piekfijne auto, die met niets meer dan wat liefde en aandacht kan blijven stralen en lekker kan rijden. Op de shortlist zet ik een ogenschijnlijk fabrieksnieuwe 2CV uit 1975 van €19.500, een heel nette Citroën CX uit 1975 voor €15.000 en – iets heel anders – een Alfa Romeo Giulia Super 1.3 uit 1974, voor €18.000. De Eend valt als eerste af, want die is me toch iets te gewoon en voor minder geld heb je een exemplaar dat net niet in concoursstaat verkeert, maar toch aan mijn wensen voldoet. Voor de CX en Giulia wordt het haast een muntje opgooien en kop of munt kiezen. In beide gevallen aan karakter geen gebrek, hoewel de concepten natuurlijk mijlenver uit elkaar liggen. Ik vind de Alfa eigenlijk het mooist – bloedmooi, zelfs! De lijnen, de verhoudingen, allemachtig wat een kar ... Maar mijn keuze valt uiteindelijk op de CX. Ik houd nu eenmaal van grote, sierlijke auto’s. En de Citroën is uit duizenden herkenbaar en ook in technisch opzicht lijkt hij van een andere planeet te komen. Een Citroën CX is gewoon bijzonder en dat vind ik mooi. Dat we er vroeger thuis wel vier hebben gehad, speelt natuurlijk óók een rol.

Lucas Verbeke – Opel Manta B2 2.0 GSi (1982)

Alle grote autoconcerns zoeken elkaar tegenwoordig op voor samenwerking. Badge-engineering is van alle tijden, maar het gevoel bekruipt me steeds vaker dat alle massamerken, op wat nuanceverschillen na, perfect uitwisselbaar zijn. De gemuilkorfde kleurloosheid van het inmiddels door-en-door gekloonde autolandschap zou op zich al een reden zijn om die €20.000 uitsluitend te besteden aan een leuke klassieker. En dan liefst eentje waar de chauvinistische merkidentiteit als een goddelijke gloed van afstraalt. Hoe fouter, hoe leuker! Dat selectiecriterium maakt de spoeling automatisch een stuk dunner qua automobiel jeugdsentiment. Zonder erbij na te denken zou ik blindelings hebben gekozen voor een tweeliter BMW 2002 uit 1968, want die staat al jarenlang als een Bohemian Rhapsody bovenaan mijn Top 2000-verlanglijstje. Maar al snel werd duidelijk dat zelfs €20.000 lang niet meer toereikend is voor een goed gerestaureerd exemplaar. De vraag 'Wat Dan Wel' bleef dagenlang door mijn hoofd spoken en werd pas beantwoord tijdens een recente reportage over General Motors Antwerpen. U moet weten: van 1982 tot 1986 was 'Den Opel' mijn dagelijks werk alvorens over te stappen naar de journalistiek. Gedurende die vier jaar passeerden er werkelijk duizenden Manta's, Kadetts, Ascona's en Vauxhalls de lopende band-revue. Het was zwaar, smerig en geestdodend werk, waardoor ik al die jaren bij mezelf zwoer: aan mijn lijf geen Opel-polonaise, wat er ook gebeurt. Maar ik kan het inmiddels over mijn lippen krijgen zonder dat het schaamrood naar mijn kaken stijgt: doe mij maar zo'n rondom gespoilerde Opel Manta B2 2.0 GSi, met de aller-áller foutste Irmscher-tupperware die er uit die tijd nog te krijgen is. Het marginale Maaskantje van mijn Belgische ziel is nooit helemaal verdwenen ...

Michiel Willebrands - Chevrolet Impala (1965)

Chevrolet Impala

Chevrolet Impala

Sinds ik met een replica van Steve McQueens donkergroene Bullitt-Mustang heb gereden, staat dat model stijf bovenaan mijn wensenlijstje. Maar vind maar eens een fatsoenlijke Fastback (want die wil je) voor 20 mille … Mooie coupés zijn er voor dat geld genoeg, maar dan zal er altijd iets blijven knagen, zoals ik ooit een Pontiac met zescilinder kocht, terwijl mijn hart schreeuwde om een V8. Goed, geen Mustang Fastback dus. Daarom maar iets anders Amerikaans, en dan kun je bij mij alle kanten op, zolang het maar de periode 1965-1970 is. Waarbij ik de modellen uit 1967 vaak de állermooiste vind. Bij de Chevrolet Impala, een van mijn all time favorites, kom ik dan wel in de problemen. Want dat front is geweldig, maar die achterkant? Mwoah. Voor een lekkere kont moet ik twee modeljaren terug, naar 1965, toen GM die zes kleine ronde achterlichten monteerde. Hoe sexy. Bij nader inzien is die 65-er voorgevel ook prima te pruimen, dus ik denk dat dit hem maar moet worden. Of wacht even … misschien toch een Ford Galaxie uit 1965? Een 66-er Chrysler 300? Man, man, wat een dilemma’s. Ik denk dat ik meer verliefd ben op de stoere vormtaal uit die periode dan op een specifiek model. Het lijkt wel alsof álle Amerikaanse merken toen gave auto’s bouwden. Zelfs Chrysler en Ford, waar ik normaal gesproken meer een GM-man ben. Wat me zo aanspreekt bij de Amerikanen uit de sixties, is de afwezigheid van de barokke overdaad van het vorige decennium, terwijl de modellen nog niet zijn afgestompt door de beperkingen van de seventies. Om een lang verhaal kort te maken: een 65-er Impala it is!  

Lars Krijgsman – Chevrolet Corvette (1983)

Een klassieker vinden met een budget van 20 mille op zak. Pfff … dat is nog een hele opgave. Mijn autosmaak heeft een klap van de molen gehad en dat uit zich in een voorkeur voor vreemde, kneuterige en dubieuze modellen. Of een voorkeur voor auto’s die zelfs die karaktereigenschappen ontberen en daardoor zijn vergeten. Klassiekers worden veelal klassiekers omdat ze juist wél worden onthouden. Nu zou ik natuurlijk voor de eerste Toyota Previa kunnen gaan, maar die zetpil laat ik staan. Mijn klassiekergeld pomp ik in een Chevrolet Corvette C4, voor mij veruit de leukste van alle generaties. Een exponent van de eighties, getuige het dashboard met onnodig veel oranje verlichte knopjes en schuifjes. En dan heb ik het nog niet eens over het fantastische wieldesign van zowel de basisversie als de ZR1. Voor zo’n 10 tot 15 mille koop je een snaar strak exemplaar en eigenlijk is het mij om het even of het de 208 pk ‘crisisversie’ betreft, of een van de rappere jongens. De resterende €5.000 blijft over voor wat leuke accessoires … en misschien toch die zetpil-Previa.