Hoe de koets nog altijd voortleeft in de auto
De charme van de coupé de ville
- Freek van Leeuwen
- Achtergrond
Dat de auto de natuurlijke opvolger is van de koets, zal niemand verbazen. De allereerste automobielen waren in de jaren 1880 per slot van rekening niets meer dan koetsjes met een verbrandingsmotor. Maar het verleden van paard en wagen is dieper in de automobielindustrie verankerd dan je zou denken. Ook vandaag gebruiken we nog steeds termen die een erfenis zijn van de tijd dat onze voorouders hun paard inspanden en met hun koets naar de markt reden.
Waarom noemen we de body van de auto de carrosserie? Omdat dit woord afkomstig is van de karos; daarover straks meer. Maar we noemen het ook wel het koetswerk. Merkwaardig genoeg wordt de opbouw van een koets dan weer aangeduid met de ‘kast’. De benaming ‘koets’ danken we aan de stad Koczy in Hongarije. In de vijftiende eeuw worden daar wagens gebouwd die expliciet bestemd zijn om personen te vervoeren. De eerste vering doet zijn intrede, de opbouw van de koets hangt met leren riemen aan het onderstel, waardoor de ergste schokken, veroorzaakt door de hobbelige wegen, worden opgevangen. Het dak is gemaakt van kleden die als een huif over bogen zijn gespannen. Vanuit Hongarije trekken deze wagens Europa in en de naam van hun geboortestad wordt al snel verbasterd tot het Nederlandse koets, het Duitse Kutsche, het Engelse coach en het Spaanse coche.
Louise de Coligny
De geschiedenis van wagens die door paarden of ossen worden getrokken, gaat natuurlijk nog veel verder terug. Al in de bronstijd, zo’n 3.000 jaar voor Christus, worden er wagens gebruikt om goederen te vervoeren. Ook de Romeinen en de oude Grieken gebruiken dit soort wagens. Het idee dat je ook een wagen kunt bouwen om mensen mee te vervoeren, is relatief nieuw. Pas in de dertiende eeuw komen we dit soort wagens tegen en zijn ze uitsluitend in gebruik bij vrouwen. De dameswagens worden onder meer gebruikt aan het hof van de Franse koning.
In Nederland reizen mensen tot in de zestiende eeuw te voet, te paard of per boot. In 1583 wordt de Française Louise de Coligny de vierde echtgenote van Willem van Oranje. De koets waarmee zij naar Nederland komt, is waarschijnlijk de eerste die in ons land verschijnt. In de zeventiende eeuw krijgen koetsen een vast dak in de hoekige vorm die we nu nog kennen. Vaak worden deze wagens luxueus uitgevoerd, met allerhande bekleding erin. De Italianen noemen zo’n luxe ingerichte koets een ‘carrozza’, wij hebben dat woord overgenomen als karos. Later wordt het getransformeerd tot carrosserie. De ontwikkeling van de koets gaat verder als rond 1660 in Berlijn een gesloten koets voor vier personen wordt gebouwd. De Fransman Philippe de Chieze ontwerpt voor de keurvorst van Brandenburg deze koets met twee tegenover elkaar opgestelde banken. De kast hangt wederom aan leren riemen, maar ze zijn nu bevestigd aan krulvormige metalen veren. Dit model wordt bekend als de berline, een kleinere variant wordt berlinet genoemd. Zo’n berline was meestal dicht, alleen in de deuren zaten ramen. Als er een voorruit in zat en ramen opzij, werd het een glasberline genoemd. De Gouden Koets is in feite ook een soort glazen berline.
De naam berline wordt in het Frans, maar ook in het Vlaams, nog steeds gebruikt om een vierdeurs auto aan te duiden. In het Italiaans is de naam berlina een gangbare aanduiding, die bijvoorbeeld veel gebruikt is door Alfa Romeo en Lancia. De berlinetta komen we tientallen jaren tegen bij onder meer Alfa Romeo en Ferrari. In de jaren 70 en 80 gebruikt Opel de naam Berlina als aanduiding voor zijn meest luxe modellen.
Van Landauer tot landautop
Aan het einde van de achttiende eeuw worden de Europese wegen beter. Het wordt gemakkelijker om lange reizen te maken en er ontstaat vraag naar comfortabele, snellere rijtuigen. Op basis van de berline wordt een kleinere koets voor twee personen ontwikkeld, waarbij het voorste deel van de kast als het ware wordt weggesneden, ‘coupé’ in het Frans. Deze coupé is kleiner, dus sneller en daardoor beter geschikt voor lange reizen. Geen wonder dat de naam coupé al snel ook bij auto’s wordt gebruikt voor een kleinere, maar snellere variant van een berlinemodel.

Een voorbeeld van een landautop, in dit geval op een lijkwagen.
Op basis van de berline wordt ook een open model ontwikkeld, de landauer. Bij die koets is het dak boven het voor- en het achtergedeelte neerklapbaar. Op die manier is de koets geschikt voor alle weertypen. De naam is ontleend aan de Duitse stad Landau, waar deze constructie voor het eerst schijnt te zijn toegepast. Dezelfde constructie wordt ook gebruikt op de coupé, maar omdat die kleiner is, gaat dan alleen het dak aan de achterkant omlaag. Deze kleine landau heet daarom landaulette. De laatste auto die met zo’n dakconstructie in productie is geweest, is de Maybach Landaulet in 2009. In de jaren 70 en 80 worden echter ook tal van Amerikaanse auto’s en een enkele Japanner voorzien van de landautop: een vinyldak dat alleen het achterste deel van het dak bedekt, maar dat niet open kan.
Stadswagentje
In de negentiende eeuw wordt het verkeer in de grote Europese steden steeds drukker. Men komt tot de ontdekking dat een coupé ook in de stad handig is als meneer of mevrouw – een koets is dan nog altijd iets voor rijke mensen – boodschappen wil doen. Zo ontstaat de naam coupé de ville. De Britse staatsman Lord Brougham vindt dat het nog beter kan en hij laat een coupé bouwen die luxueus is ingericht en zo licht dat hij door slechts één paard kan worden getrokken. Want in Londen is het verkeer al zo druk dat je daar met een flinke koets met twee paarden niet goed uit de voeten kunt. De Brougham is luxe, handzaam en wendbaar. Het is vooral Cadillac dat deze beide benamingen nog lang heeft gebruikt, maar met ‘klein en wendbaar’ hebben ze dan niets meer te maken. Een Cadillac Coupe de Ville (hoofdfoto) is een coupé, maar bepaald geen stadsautootje. En de naam Brougham vond je tot voor kort op de meest luxe slagschepen van Cadillac.

Mercedes Brougham
Is de term Brougham dan zo verwaterd? Nee. De oude foto van een Mercedes Brougham uit 1902 geeft het antwoord. Hierop is duidelijk te zien dat de carrosserie, of eigenlijk de kast, van een Brougham-coupé op het chassis van een automobiel is geplaatst. De eigenaar van het voertuig zit daar hoog en droog, terwijl de chauffeur net als voorheen de koetsier in weer en wind voorop het voertuig zit. De koetsier keek uit over het paard, bij deze auto kijkt de chauffeur uit over de motorkap waaronder zich in dit geval zo’n 30 paardenkrachten verbergen. De foto maakt meteen ook duidelijk hoe de koets en de auto aan elkaar zijn verwant. Ze hebben allebei dezelfde functie, het vervoeren van personen, en de eerste auto’s gebruikten veel dezelfde technieken en materialen als de koetsen. In feite is de auto zoals we die nu kennen, gewoon een directe afstammeling van de koets uit de vijftiende eeuw. Eigenlijk is een auto niets anders dan een koets zonder paarden.
Dit artikel is eerder verschenen in AutoWeek Classics nummer 7 uit 2017.