afentoe
Kilometervreter
Verrassing!
Augustus 2016, ergens in Tirol. Voor het eerst in bijna tien jaar tijd brengen we de zomervakantie door in het Oostenrijkse hooggebergte. Na een lange reis zijn we gisteren aangekomen, gelukkig met stralend weer en een graadje of 25 de boel kunnen uitpakken. Vandaag is het al net zo’n feest dus besluiten we het hogerop te zoeken. Letterlijk, want de tocht gaat naar een zogenaamde “Gletscherstraße”, die ons naar twee kilometer boven de verblijfsplaats voert. Voordat we bij de tolpoortjes komen moet er nog zo’n 12 kilometer aan heuvelachtig gebied worden overwonnen.
Alles gaat prima, totdat er letterlijk op 50 meter voor de tolpoortjes allerlei auditieve en visuele signalen afgaan in de auto. Of anders gezegd, zelfs vanaf de achterbank zie ik dat door de waarschuwingslampjes die zojuist in werking zijn getreden het dashboard ineens trekjes van een discobol begint te krijgen. We pakken er toch de handleiding even bij, naar boven is het wel even 26 haarspeldbochten. Dat keer twee is 52 bochten aan zeer intensief gebruik, al helemaal voor een verwende Hollandse MPV als de onze. Omdat pech op een steil bergweggetje nu niet echt leuk is om op de ansichtkaarten over te schrijven pakken we de handleiding er even bij.
Omdat ik de autokenner des huizes ben word ik er toch even bij geroepen om de verschillende lampjes te onderscheiden. Gelukkig blijkt het niet heel urgent, maar mogen we van het boekje gewoon op ons gemakje een expert bellen. Omdat mijn technische kennis nu ook weer niet zo uitgebreid is, en mijn kennis van de Duitse taal evenmin, wordt die expert in ons geval onze vrienden van de ANWB. In het telefoongesprek wordt mijn vader verteld dat we gewoon door kunnen gaan met ons dagje, niks aan de hand dus. Even later blijkt dat wonderen wel bestaan, de enige garage in tien kilometer omtrek blijkt gespecialiseerd in ons merk. Morgenochtend even langsgaan, zo luidde het devies.
De volgende dag. Het bezoek aan de garage ’s morgens schijnt goed te zijn verlopen, nog voordat ik onder de douche uit was stond mijn vader alweer met een – als het goed is – als vanouds werkende auto voor de deur. Het zat ‘m in het roetfilter, dat moest even schoon geblazen worden. De waarschuwingslampjes brandden nog wel, maar volgens de garagist zou zijn noodoplossing het toch wel een paar weken vol moeten houden. We besluiten vandaag een andere berg op te rijden, en ik krijg de sleutels toegeworpen. Een kilometertje of tien aan heerlijke Tirolse bergweggetjes voor de boeg.
Zolang het omhoog gaat vind ik in de bergen rijden helemaal zo moeilijk nog niet. Vol gas geven wanneer het even kan, en vooral goed gebruik maken van ogen en oren. Tijdens zo’n rit kijk ik niet vaak naar de kilometer- en toerenteller, alles op gevoel gaat voor mij makkelijker.
De eerste haarspeldbocht van de klim, het blijkt later gelijk de krapste te zijn. Vrijwel stapvoets erdoor en dan planken. De waarschuwingslampjes branden maar ik voel duidelijk dat er met het koppel van de auto niets mis is, hij schiet vooruit. Ik kan de auto voor me goed bijhouden, toch check ik bij 3500 toeren in de tweede versnelling (kilometertje of 50) instinctief even de binnenspiegel, wie weet zit er sneller verkeer achter. In plaats van een motor zie ik echter een hele dikke blauwe walm in de spiegel. Ik schrik me subtiel gezegd het spreekwoordelijke hoedje, kijk nog eens, om vervolgens uit te roepen wat een rook er onder die auto vandaan komt. “Huh, waar dan,” vraagt het broertje vanaf de achterbank. “Achter je, slimme,” waarop ik gas terugneem en de weg scan op zoek naar het Oostenrijkse equivalent van een vluchthaven. Het arme Mercedesbusje in mijn binnenspiegel heeft nu al twee keer met grootlicht geknipperd als ik er eentje zie. Ik zet mijn alarmlichten aan en begin nét naar rechts te sturen als mijn vader zich plotseling bedenkt dat de garagist daar vanmorgen wat over had gezegd. Hij zegt dat ik gewoon op de weg kan blijven, dat de auto zelf zo het roetfilter schoonhoudt, het blijkt dus juist de bedoeling te zijn. Na hem op niet mis te verstane wijze bedankt te hebben dat hij daar zo snel mee kwam draai ik de auto weer terug de weg op en op naar boven.
De dagen hierna bleek dat de garagist groot gelijk had. Elke keer als je met wat stevig gasgeven boven de 3000-3400 toeren kwam zag je weer zo’n walm uit de auto komen. Dit gebeurt pas bij deze toerentallen omdat die binnen de bebouwde kom amper gehaald worden (diesel) en de overlast zo beperkt blijft. Enige puntje was dat de auto’s op de terugweg al dit natuurlijk niet wisten en er dus bij elke inhaalmanoeuvre op de Autobahn er wel iemand toeterde of seinde. Maar hé, we zijn zonder verdere problemen thuis gekomen, dus zeker een goed staaltje onderhoud ‘the Alpine way’.
Augustus 2016, ergens in Tirol. Voor het eerst in bijna tien jaar tijd brengen we de zomervakantie door in het Oostenrijkse hooggebergte. Na een lange reis zijn we gisteren aangekomen, gelukkig met stralend weer en een graadje of 25 de boel kunnen uitpakken. Vandaag is het al net zo’n feest dus besluiten we het hogerop te zoeken. Letterlijk, want de tocht gaat naar een zogenaamde “Gletscherstraße”, die ons naar twee kilometer boven de verblijfsplaats voert. Voordat we bij de tolpoortjes komen moet er nog zo’n 12 kilometer aan heuvelachtig gebied worden overwonnen.
Alles gaat prima, totdat er letterlijk op 50 meter voor de tolpoortjes allerlei auditieve en visuele signalen afgaan in de auto. Of anders gezegd, zelfs vanaf de achterbank zie ik dat door de waarschuwingslampjes die zojuist in werking zijn getreden het dashboard ineens trekjes van een discobol begint te krijgen. We pakken er toch de handleiding even bij, naar boven is het wel even 26 haarspeldbochten. Dat keer twee is 52 bochten aan zeer intensief gebruik, al helemaal voor een verwende Hollandse MPV als de onze. Omdat pech op een steil bergweggetje nu niet echt leuk is om op de ansichtkaarten over te schrijven pakken we de handleiding er even bij.
Omdat ik de autokenner des huizes ben word ik er toch even bij geroepen om de verschillende lampjes te onderscheiden. Gelukkig blijkt het niet heel urgent, maar mogen we van het boekje gewoon op ons gemakje een expert bellen. Omdat mijn technische kennis nu ook weer niet zo uitgebreid is, en mijn kennis van de Duitse taal evenmin, wordt die expert in ons geval onze vrienden van de ANWB. In het telefoongesprek wordt mijn vader verteld dat we gewoon door kunnen gaan met ons dagje, niks aan de hand dus. Even later blijkt dat wonderen wel bestaan, de enige garage in tien kilometer omtrek blijkt gespecialiseerd in ons merk. Morgenochtend even langsgaan, zo luidde het devies.
De volgende dag. Het bezoek aan de garage ’s morgens schijnt goed te zijn verlopen, nog voordat ik onder de douche uit was stond mijn vader alweer met een – als het goed is – als vanouds werkende auto voor de deur. Het zat ‘m in het roetfilter, dat moest even schoon geblazen worden. De waarschuwingslampjes brandden nog wel, maar volgens de garagist zou zijn noodoplossing het toch wel een paar weken vol moeten houden. We besluiten vandaag een andere berg op te rijden, en ik krijg de sleutels toegeworpen. Een kilometertje of tien aan heerlijke Tirolse bergweggetjes voor de boeg.
Zolang het omhoog gaat vind ik in de bergen rijden helemaal zo moeilijk nog niet. Vol gas geven wanneer het even kan, en vooral goed gebruik maken van ogen en oren. Tijdens zo’n rit kijk ik niet vaak naar de kilometer- en toerenteller, alles op gevoel gaat voor mij makkelijker.
De eerste haarspeldbocht van de klim, het blijkt later gelijk de krapste te zijn. Vrijwel stapvoets erdoor en dan planken. De waarschuwingslampjes branden maar ik voel duidelijk dat er met het koppel van de auto niets mis is, hij schiet vooruit. Ik kan de auto voor me goed bijhouden, toch check ik bij 3500 toeren in de tweede versnelling (kilometertje of 50) instinctief even de binnenspiegel, wie weet zit er sneller verkeer achter. In plaats van een motor zie ik echter een hele dikke blauwe walm in de spiegel. Ik schrik me subtiel gezegd het spreekwoordelijke hoedje, kijk nog eens, om vervolgens uit te roepen wat een rook er onder die auto vandaan komt. “Huh, waar dan,” vraagt het broertje vanaf de achterbank. “Achter je, slimme,” waarop ik gas terugneem en de weg scan op zoek naar het Oostenrijkse equivalent van een vluchthaven. Het arme Mercedesbusje in mijn binnenspiegel heeft nu al twee keer met grootlicht geknipperd als ik er eentje zie. Ik zet mijn alarmlichten aan en begin nét naar rechts te sturen als mijn vader zich plotseling bedenkt dat de garagist daar vanmorgen wat over had gezegd. Hij zegt dat ik gewoon op de weg kan blijven, dat de auto zelf zo het roetfilter schoonhoudt, het blijkt dus juist de bedoeling te zijn. Na hem op niet mis te verstane wijze bedankt te hebben dat hij daar zo snel mee kwam draai ik de auto weer terug de weg op en op naar boven.
De dagen hierna bleek dat de garagist groot gelijk had. Elke keer als je met wat stevig gasgeven boven de 3000-3400 toeren kwam zag je weer zo’n walm uit de auto komen. Dit gebeurt pas bij deze toerentallen omdat die binnen de bebouwde kom amper gehaald worden (diesel) en de overlast zo beperkt blijft. Enige puntje was dat de auto’s op de terugweg al dit natuurlijk niet wisten en er dus bij elke inhaalmanoeuvre op de Autobahn er wel iemand toeterde of seinde. Maar hé, we zijn zonder verdere problemen thuis gekomen, dus zeker een goed staaltje onderhoud ‘the Alpine way’.