Fiat werkt in 1966 hard aan de vernieuwing van het programma en presenteert de
124, een vierdeurs, achterwielaangedreven sedan met 1.197 cc motor van zestig pk die maar liefst 6.
500 tpm draait. Van 0 naar 100 kost zestien seconden en de auto heeft schijfremmen rondom, wat toen bijzonder was voor deze klasse. Het dashboard is bekleed met zachte, schokabsorberende materialen en maakt geen deel uit van de zelfdragende carrosserie, zoals bij de meeste concurrenten het geval is.
Van de 124 verschijnen eind 1966 ook een stationversie (Familiare), alsmede een Sport Spider – van de hand van Pininfarina – en (in 1967) een Sport Coupé. De laatste twee sportieve modellen hebben een 1,4-liter in het vooronder met 90 pk. Ze zijn een goedkoper alternatief voor de relatief dure
Alfa Romeo’s Giulia GT en de in maart van dit jaar voorgestelde Spider (Duetto).
Om een indruk te geven van de toenmalige verhoudingen: Fiat was in 1966 het op één na grootste autoconcern van Europa; wereldwijd bezette Fiat de vijfde plek. Nog een mijlpaal voor de Italianen: in dit jaar werd een overeenkomst gesloten met de Russen over de assemblage van de Fiat 124 in een nog te bouwen Russische fabriek. Het resultaat daarvan kennen wij allemaal: de
Lada! De 124 wordt uiteindelijk in diverse landen onder een andere naam verkocht, zoals
Seat in Spanje.
In 1968 verschijnt de luxere 124 Special, met een 1,4-liter van 70 pk en een licht gewijzigd uiterlijk met dubbele koplampen. De Coupé krijgt in 1969 een nieuw front en enkele andere wijzigingen. Ook wordt een 1,6-liter met 110 pk leverbaar. In 1972 zien we een gemodificeerde 124-reeks, met iets sterkere motoren. In 1974 volgt de 131 de 124 op. De produktie van de 124 gaat buiten Italië echter nog geruime tijd door. In Italië zijn rond de 1.543.000 sedans en stations gebouwd; wereldwijd wordt dat aantal op rond de 4.000.000 geschat. De Coupé blijft tot 1975 in productie, met een totaal van rond de 299.686 exemplaren.