Op de Parijse Autosalon van 1955 verbaast
Citroën de wereld met de revolutionaire DS19. De door Flaminio Bertoni bijzonder vormgegeven
DS (uitgesproken als dé-esse, Frans voor Godin) is de opvolger van de illustere Traction Avant. Hij (of zij?) is werkelijk volgestopt met technische noviteiten, zoals de ultramoderne hydropneumatische vering, schijfremmen vóór, een halfautomatische versnellingsbak, en een kunststof dak. Een rempedaal ontbreekt; daarvoor in de plaats bevindt zich een soort bolletje op de vloer, waarmee geremd kan worden zonder dat er eerst een pedaalslag overwonnen moet worden.
Het hydropneumatische systeem regelt niet alleen de vering, maar tevens de stuur- plus rembekrachtiging en de automatische koppeling. Door de aparte, gladde neus met de kleine spleet voor de koellucht krijgt de
DS al gauw de bijnaam “Snoek”. De motor is echter een stuk minder revolutionair dan de rest van de auto: de 1,9-liter viercilinder stamt nog uit de Traction Avant en levert 75 pk. Ook zijn voorwielaandrijving erft de DS van zijn voorganger. Op de eerste dag van de Salon worden meteen al 12.000 orders voor de DS19 genoteerd. In 1956 volgt de eenvoudiger uitgevoerde ID, om het enorme prijsverschil tussen de Traction Avant en de DS te overbruggen.
In datzelfde jaar ziet ook de DS19 Safari (of Break) het levenslicht, een enorm ruime stationwagon. In de daarop volgende jaren worden sterkere motoren en meer uitvoeringen aangeboden, zoals de DS21 en de Pallas-uitvoering. In september 1960 wordt de elegante DS Décapotable (cabriolet) voorgesteld. Modeljaar 1968 brengt een nieuw front voor de ID/DS; voortaan heeft de auto dubbele ronde koplampen (automatisch in hoogte verstelbaar!) achter glas, bovendien krijgt de DS standaard de fameuze met het stuur meedraaiende koplampen (een optie voor de ID). In 1974 lost de
CX de ID/DS af, na 1.456.115 gebouwde exemplaren.