In München presenteert
BMW de eerste
3-serie (E21), als opvolger van de befaamde 02-serie. De sobere 1502 blijft als instapmodel voor het BMW-programma in productie. De Dreier uit 1975 vertoont grote gelijkenis met de grotere
5-serie en deelt bijna alle motoren met dat model. Ook bij de 3-serie is grote aandacht besteed aan de passieve veiligheid, met grote kreukelzones plus passagierskooi en een met zachte materialen bekleed interieur. Die veiligheidsverhogende maatregelen kosten echter de nodige extra ruimte en staal, waardoor de 3 een stukje groter (6 cm langer) en zwaarder uitvalt dan de lichtvoetige 02.
Kritiek op de in vergelijking met de voorganger minder strakke wegligging blijft dan ook niet uit. Ook over de nogal eenvoudig vormgegeven achterzijde is niet iedereen positief, reden voor BMW om achteraf nog een zwarte kunststof strip tussen de achterlichten te monteren. Er zijn voorlopig uitsluitend viercilinders leverbaar. De uit de 02 bekende carburatiemotoren hebben voortaan meer vermogen (316 met 90pk, 318 met 98pk, 320 met 109 pk) en zijn geschikt gemaakt voor normale
benzine (de tweeliter injectiemotor van de 320i ging terug van 130 naar 125 pk en loopt op super). Het dashboard is voor het eerst voorzien van de bekende, licht naar de bestuurder gebogen middenconsole, jaren later nog altijd het handelsmerk van BMW.
In 1977 worden beide 320’s vervangen door de zescilinder 320 en 323i, met 122 respectievelijk 143 pk. De 323i, met injectiemotor, is aan de achterzijde herkenbaar aan de uitlaatpijpen aan weerszijden van de kentekenplaat. Als goedkoper en zuiniger instapmodel wordt in 1981 de 315 geïntroduceerd, die de tot 75 pk geknepen motor uit de 316 onder de motorkap heeft. Eind 1982 wordt de nieuwe 3-serie (E30) als opvolger van de E21 voorgesteld; de 315 blijft echter nog tot december 1983 in productie. In totaal zijn van de E21 1.364.039 exemplaren gebouwd; het is de eerste BMW waarvan meer dan een miljoen exemplaren worden gebouwd.