Sinds het verscheiden van de
BMW 2002
Turbo is er eigenlijk geen extreem sportieve uitvoering van de kleine BMW’s meer verschenen. Daar komt in 1986 verandering in met de M3 (E30). Aangemoedigd door het succes van de M635CSi en de M5 en om concurrent
Mercedes 190E 2.3-16 af te troeven geven de ingenieurs van BMW Motorsport GmbH de
3-serie een anabole-steroïden-kuur.
De M3 is niet te missen vanwege de uitgeklopte spatborden, de voor- en achterspoilers en het hoger gelegde kofferdeksel met schuiner geplaatste achterruit. Dit laatste ten faveure van een betere stroomlijn. Het interieur is uitgerust met Recaro-sportstoelen en de instrumenten hebben roodgekleurde naalden. Onder de motorkap geen zescilinder, maar een 16-kleps viercilinder met 2,3 liter
cilinderinhoud en een maximum vermogen van 200 pk (met
katalysator 195 pk). Deze motor is in principe verkregen door van de bestaande Motorsport zescilinder twee cilinders ‘af te hakken’.
De M3 is uitsluitend als tweedeurs leverbaar. Later (in 1988) verschijnt de M3 Cabrio. Vanaf 1989 beschikt de M3 over 215 schone pk’s. De M3 is meteen een goede basis voor homologatie in de diverse raceklasses, en daardoor zeer succesvol op de internationele circuits: de titel in de Duitse DTM-serie wordt diverse keren in de wacht gesleept en de M3 wordt ook de eerste wereldkampioen bij de toerwagens. Speciale gelimiteerde series van de M3 – zoals de M3 Johnny Cecotto (één van de toprijders bij BMW), de M3 Evolution I en II en de M3 Sport Evolution (600 exemplaren met een tot 2,5 liter vergrote viercilinder en 238 pk) – herinneren aan die successen. In 1992 verschijnt de opvolger, de nieuwe M3 (E36), die een zescilinder onder de kap heeft. Van de eerste M3 worden inclusief de gelimiteerde series in totaal 18.392 exemplaren gebouwd.